Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |||||||
9. De kracht en de zwakheid in de werking van het Woord des kruises aan Naäman de SyriërGa naar eind1.Tekst: 2 Koningen 5:10 ‘Toen zond Elisa tot hem eenen bode, zeggende: Ga heen en wasch u zevenmaal in den Jordaan, en uw vleesch zal u wederkomen en gij zult rein zijn.’ Lezen: 2 Koningen 5:1-15a. Bij de prediking over historische stoffen is onze eerste vraag: waar gaat het eigenlijk om? Die vraag stellen we ook bij een gebeurtenis in ons leven. Op een bruiloft krijgen alle dingen pas betekenis voor hem, die weet dat er een man en een vrouw gaan trouwen. Zo nu is het ook in onze tekst. Het gaat over een koning van Israël. Moeten we dus preken over politiek? Er wordt gesproken over een Syrische generaal, die beter wordt. Is de Bijbel een boek voor medicijnen? Gaat het hier over gebedsgenezing? Ook horen we van een Joods dienstmeisje. Is het nu hier om haar begonnen? Zo bijvoorbeeld dat ze voor ons als voorbeeld moet gelden? Moeten wij uit deze geschiedenis de les trekken, dat een mevrouw vriendelijk moet zijn voor haar personeel? Neen! Doch voor het goede antwoord hebben wij de leiding van de Heilige Schrift nodig. Het gaat nergens om onze keuze en om wat wij nu zo mooi vinden, want zo is onze keus altijd fout. Ook | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
moet de volle spijze, die God aanbiedt, worden genoten. Het gaat om de Christus. Alle historie vertoont God in de openbaringshistorie aan Zijn eigen volk. Alle verhalen worden één verhaal, alle woorden één Woord. Alle verschijningen één van God de Heere in Zijn Zoon. Zo moeten wij Christus zien en God, die zich vertoont in Zijn eigen Zoon aan het heidendom in Syrië. Als wij vandaag over deze tekst willen preken, hebben wij dit voordeel dat Christus - de enige, die goed gepreekt heeft in de wereld - ook over deze tekst heeft gepreekt. Christus was er al voor Zijn vleeswording en Christus ziet zuiver Zijn eigen beeld in de historie. Lucas beschrijft Christus' komst in Nazareth.Ga naar eind2. In Zijn preek in de synagoge citeert Hij Jesaja. Dit Woord is aan Mij vervuld. Doch het Jodendom, dat vleselijk is, verdraagt zo'n Messias niet als die Jezus daar. Maar de Heiland zegt: Gij knarst vandaag over Mij de tanden, maar dat is vandaag niet voor het eerst, doch het is altijd zo geweest. Denk aan de weduwen in Israël. God gaat het vleselijk bondsvolk voorbij en wij vinden de reeds in het Oude Testament beschreven roeping van heidenen uit vele naties. Dat is het begin van Pinksteren. Er zijn vele melaatse verbondskinderen, zonen van Abraham, doch geen van die is genezen, behalve de onbesneden Syriër. De lamp van het evangelie brandde niet meer temidden van het vleselijk volk. De heiden bukt onder de doorgangspoort, hij zag in dat het grote licht zou opgaan in Israël. Het is niet zo, dat Elia of Elisa hun volk verloochend hebben. Het was geen omkappen van de boom des verbonds, want dat doet God nooit. Wel moeten de dode takken eraf.Ga naar eind3. Tot die takken komen de sappen van Christus niet. Ze vragen niet meer, maar ze sjacheren. Ze kopen niet zonder prijs en geldGa naar eind4., maar willen prompt betalen. Als Israël niet komt met zijn melaatsheid en de Syriër wel, dan mag die het licht zien. | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
Niet over politiek handelen we dus noch over een wondergenezing of over een dienstmeisje, maar over de ergernis der prediking en de dwaasheid van het Woord des kruises.Ga naar eind5. Het vleselijk Israël wordt beschaamd van het Woord des kruises. Het vleselijk Israël wordt beschaamd, de heiden mag het grote licht zien, het licht der zending; de banier des kruises wordt voor zijn oog ontrold. Wij handelen nu over: De kracht en de zwakheid in de werking van het Woord des kruises aan Naäman de Syriër
| |||||||
I.De prediking van Christus' genade is een ding van ergernis. Ergernis is niet in oppervlakkige zin bedoeld, maar zoals Paulus het gebruikt in 1 Corinthiërs 2. Alle prediking die Christus brengt, die is een ergernis voor de Joden. Ergernis betekent oorspronkelijk een aanstoot, waarover iemand struikelt, die er niet op let of er niet over heen wil lopen. Paulus zegt: de Joden stoten zich aan de steen der prediking. De Joden willen zalig worden, en de prediking wil hen zalig maken. Doch de vleselijke Jood wil een zaligheid hebben, die hij zelf teweeggebracht heeft. Hij moet het zelf doen; zijn religie, zijn offer, zijn eer moeten meetellen. God moet zijn een aannemer van de persoon van de Jood. Doch Paulus zegt: onze Zaligmaker is een andere: Hij maakt zalig door Zijn werk. Niet úw arm brengt het teweeg, doch Zijn gekruiste arm. Hem neemt God in Zijn verdienste aan en gij moet u vernederen aan de voet van het kruis. | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
Zo botste de prediking van Paulus tegen de grondtrek van het Jodendom. Voor die Joden is Christus een steen des aanstoots en niet een rots der behoudenis, die hen beveiligt tegen de golven die er tegen aan klotsen. Als dit nu de doorlopende trek van de prediking van Christus isGa naar eind6., dan moet die ook te vinden zijn bij de prediking van deze geschiedenis aan Naäman de Syriër. De dienst des Woords, die een ergernis wil zijn voor elke vleselijkheid, is ook hier. Daarom vergenoegt Elisa zich met het zenden van een bode en dát naar een man als Naäman!Ga naar eind7. Hij was toch de generalissimus. Als de koningin hier kwam en ik stuurde een dienstmeisje naar haar toe, dan was dat een ergernis voor de buurt. Maar hier is de situatie nog veel ernstiger. Israël moest beven voor deze generalissimus. Telkens deden de Syriërs invallen in het noorden. Het dienstmeisje van Naäman getuigt ervan. Zie ook vers 1: ‘Naäman, de legeroverste van de koning van Aram, was zeer gezien bij zijn heer en stond in hoge gunst, want door hem had de Heere een overwinning aan Aram geschonken’. En nu is de ergernis voor Naäman, dat hij ontvangen wordt door een bode. Ze begon echter reeds, toen de Heere zelf door Naäman de Syriërs verloste. Zij zeiden toen: de God van Israël is vandaag ongelukkig geweest, en ónze god gelukkig. Maar deze schrijver weet het beter. De profeet, die hier aan het woord is, zegt: Onze Jahweh heeft het gedaan. Als de Syriërs onze dochters meesleuren, onze paleizen en tempel bedreigen: de Heere laat het hen winnen. Gij Jahweh zijt het alleen. Het is dus reeds een ergernis van de prediking dat de Heere Naäman gebruikt. Wie Mij verlaat, heeft smart op smart te vrezen.Ga naar eind8. Naäman is de gesel waarmee de verbondswraak werd uitgeoefend. En die gesel komt nu het land in en zegt: Ik ben melaats, ge moet me genezen. Hij komt met de autoriteit van zijn eigen majesteit, de koning van Syrië. Die koning gaf hem een brief | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
mee aan de koning van Israël. En Israëls koning zegt nu: de koning van Syrië zoekt oorlog tegen mij, nu ben ik verloren. De gesel komt schijnbaar verzwakt binnen, doch als hij sterft is zijn dood aanleiding voor de dood van vele duizenden. Naäman had toen het licht nog niet gezien, doch de koning van Israël evenmin. De drager ervan is Elisa, maar zijn eigen volk erkent hem niet, en zelfs niet de koning. Elisa is een vernedering voor het hart dat zelf wil regeren. De koning had moeten bidden tot God en moeten zeggen: O God, breng ons onder de vrijmaking van de genade. Nu brengt God Naäman de Syriër tot de tien stammen. Het volk staat voor de vraag of het nu moet gaan tot de profeet en de Heere, of tot de Baäls; en het gaat nu de profeet voorbij. Nog meer dreigt nu de verbondswraak. Maar nu neemt de profeet reden uit God zelf, en stuurt naar de koning de boodschap: Elia's lamp is in mijn handen, stuur die man naar mij, ik ben de profeet van Jahweh. Die man zal onder het juk van de souvereine genade kunnen en moeten doorgaan. En zo komt Naäman tot Elisa. Hij prijst zich gelukkig: nu zal het wel goed met me gaan. Hier sta ik tegenover een ongewapende profeet, zonder paarden en wagens. Die zal wel buigen als een knipmes. Elisa laat echter de deur dicht en vertoont zich niet, en toont geen respect voor het vlees van de Syriër. Hij stuurt zijn knecht. Dat mag ongehoord heten, brutaal, het is zelfs volksverraad te noemen, in de stijl van de koning van Israël. Nu zal er zeker oorlog komen, na die onbeschaamde handeling. Doch 's Heeren woord zegt het anders. Het zegt: de profeet kon niet anders handelen dan hij deed. Niet voor niets vraagt Jesaja: zal de bijl zich beroemen tegen dien, die daarmede houwt; zal een zaag pochen tegen dien, die ze trekt?Ga naar eind9. Alle profeten zeggen: De Syriër en de Moor zijn een gesel GodsGa naar eind10., en ze zeggen het zozeer, dat ze landverraders worden genoemd. De gesel Gods slaat op hun eigen | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
ruggen, verbondswraak zendt de Heere. Probeer niet om hem tegen te staan, die de wraak bedienen moet. Het vlees moet zich vernederen onder de hand, die het slaat. Maar als dan de zaag pocht tegen dien, die hem trekt, dan dondert ook dáártegen de profetie: wat wilt gij?! Gij hebt het volk vernederd, maar nu zal Ik ú vernederen onder mijn volk. Naäman komt met de glorie van zijn staatsiekoets, beef Israël, beef profeet van Jahweh. Mijn vlees is uw vlees te sterk. Maar de profeet kent geen vlees. Hier is geen natie, maar een kerk. Een verbondsvolk. Er wás ontrouw, zodat gíj de gesel moest zijn. Maar als gij pocht op uw paarden, dan zeg ik u: hier is een man Gods, onbewapend, hij trotseert uw geweld. Ik kom niet voor de dag, ik beef voor u niet, ik help u, als gij onder het juk doorgaat. Gesel der naties, beef voor de Koning der kerk. Mijn God is geen aannemer des persoons.Ga naar eind11. Zo is hier 's Heeren woord grote ergernis voor alle eigengerechtigheid. Naäman, maar ook het tienstammenrijk knersen hun tanden. De koning zegt: Elisa moet bukken. Hij ergert zich aan die profeet, die maar niet voor de dag wil komen. En ook Naäman ergert zich. Hij gaat vol ergernis naar huis. Zo is alle vlees beschaamd. Doch nú verschijnt het Messiaanse licht, niet ondanks, maar dóór die ergernis. Hier reeds kunt ge Jezus zien als Christus, Middelaar der genade. Ook tot ons zegt Hij vandaag: Ik ben geen aannemer des persoon. Het zendingslicht gloort reeds Naäman tegemoet. Het is geen verlengstuk van het vlees, maar het is het aanvangsstuk van de Geest. De Filistijn, de Tyriër en de Moor kunnen de Godsstad ingaanGa naar eind12., als ze niet pochen, maar willen leven van souvereine genade. Nu denken we aan Job. Als Job geklaagd heeft met zijn vrienden over des Heeren daden, en zegt: Ik heb zuiver gediend en heb geen genade nodig; en als de vrienden zeggen: er is geen genade voor u mogelijk, dan zijn ze allen vleselijk. Zij kennen alleen de | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
god die de persoon aanneemt. Maar dan komt Elihu en zegt: Ik móet nu spreken van toorn over zoveel leugen. Elihu opent het licht op de Messias, is er dan een gezant bij hem? Een uitredding, één uit duizend? Er moet een gezant zijn en een uitredder. Job heeft vele verdiensten, wordt hij nu onverdiend geplaagd? Neen, zegt Elihu, als Job zo bij God komt is de deur voor hem dicht. Hij pocht tegen hem die de zaag trekt, doch God komt niet naar buiten voor wie als pocher klopt. Wel als er een gezant komt, een Middelaar, dan kan er genade zijn. God zelf komt nooit rechtstreeks voor de dag. Zo is het ook hier. Naäman, er is een kans voor u, want er is een gezant. Ge kwaamt niet voor niets, maar ge wordt vernederd. Een gezant, en niet méér, komt tot u. Uw vlees moet struikelen over deze steen. Daarna kunt ge opstaan als een nieuw mens. | |||||||
II.De dwaasheid der prediking komt uit in het woord van Elisa: ga heen, en was u zevenmaal in de Jordaan, en uw vlees zal u wederkomen, en gij zult rein zijn. Voor de Grieken is deze prediking een dwaasheid, want de Grieken zoeken het langs een nuttige en voor de rede aannemelijk gemaakte weg. Geen gevolg zonder oorzaak. Geen blinkende glorie uit een put van schande. Geen zaligheid uit het kruis. In het kruis zien zij geen redelijke weg. Hoe kan nu spijze uitgaan van de eterGa naar eind13. en hoeveel minder kan er dan uit Hem die tot niets gemaakt is, iets uitgaan. De Griek lacht over de dwaasheid van deze prediking. Iets dergelijks vinden we hier. Naäman had heel wat anders verwacht. Hij had zijn verwachting met zijn verstand beredeneerd. Hij rekende op een liturgie, op een magische beweging van deze persoon. En nu komt men daar tot hem met deze dwaasheden. Een bad moet hij nemen, van liturgie of magische kracht is geen | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
sprake. En dan zeven maal! Wat voor hem niet liturgisch te verklaren is. En dan die vieze Jordaan. Dwaasheid! Ik zie hier geen verband tussen middel en doel. Ik lach om het middel. Hier is een volk dat spot met de generaal van Syrië. Maar Elisa zegt: het Woord beheerst u. Gij zijt een gesel, maar ge moogt tegen de Heere niet pochen. Ook Elisa zelf kruisigt zijn eigen vlees en pocht niet tegen zijn God. De profeet is geen magische figuur, maar het Woord zal het moeten doen. Hij is geen magiër naar Syrische smaak, maar hij staat op de lijn van Christus. In Hem is reeds Jezus de Christus komende naar Zijn volk. Die zal eens verlossen van melaatsheid en dood. Niet door een voorhanden zijnde kracht, maar door een kracht die uit de hemel komt, en die slechts werken mag als aan het recht is voldaan. Geen enkel verstand ziet verband tussen het middel van Christus en het grote doel. Dat is ook niet te vinden in de geschapen wereld. Die krachten komen naar de wereld toe door een herscheppende kracht Gods. Daarom moet wel het vlees er om lachen. Deze dwaasheid nu legt de profeet ook in het genezingsmiddel voor Naäman. Ik, de profeet, ben overbodig. De gesel Syrië, maar ook de profeet in Israël mogen niet pochen. Ook ik wil doorgaan onder het Woord, dat ook mijn vlees ergert. Er is Éen, groter dan ik, die uit stenen kinderen van Abraham kan verwekken.Ga naar eind14. Mijn God is een almachtig God, die een graf Abraham en Sara heeft laten bloeien.Ga naar eind15. Hij maakt en schept opdat zij voorhanden zijn die krachten die van boven zijn. En die voor het geloof genoegzaam zijn tot zaligheid. Gelooft gij dat Naäman? Neen, zegt Naäman. Toch blijft het Woord hier staan en doet zo Zijn derde openbaring, namelijk van genade en van vrucht en effect tot zaligheid. Zo komen we tot ons derde punt. | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
III.Als ge dat doet, Naäman, dan zult ge rein worden. Eerst een ergernis voor het vlees, en dan ook een dwaasheid, maar nu zal het omgekeerde volgen in de weg des Geestes. Als ge die weg wilt volgen en gelooft, dan zult ge rein zijn. De oude mens heeft er tweemaal om gelachen, maar nu wordt de nieuwe opgewekt. De ziekte is hier dus geen voorbeeld van geestelijke ziekte, maar het is juist andersom. Naäman is een pochende gesel, en wordt daarom melaats gemaakt. God leert de Syriërs dat Hij alleen God is. De genezing is geen oorzaak straks van bekering. Eerst moet Naäman bukken en zijn logica prijs geven, en ook zijn eigen vlees, dat niets is, en daarna komt door het geloof de genade hem toe (zie 1 Corinthiërs 2). Het is een kracht Gods en een wijsheid Gods. Een kracht, want het helpt, en het helpt afdoende. En een kracht Góds, want het komt van boven. Het is wijsheid, want het middel wordt heus aan het doel verbonden. Maar het is een wijsheid Góds, want het is niet een verband dat wij zien, niet een verband uit het vlees, maar uit God alleen. Straks gaat Naäman, zijn toorn is verdwenen, hij gaat onder het juk door. De wraak van het verbond bleek groot over Gods kinderen, maar Naäman rijst straks op, genezen. Symbool, maar ook resultaat van de geloofskracht. Die de Heere vreest, is Hem aangenaam. Het vlees wordt ontkleed en de geest wast langs die weg op in gerechtigheid. We zien deze lijn in alle historie. Denk maar weer aan Nazareth. In Israël ongeloof, daar buiten redding. Ook vandaag wordt de prediking uitgelachen. Nog is geloof de enige conditie, die nog niet eens conditie genoemd mag worden, want het is ook een geschenk. Ook mijn eigen vlees wil nog graag wat logica. Neen, dondert God daar tegen in, geen snipper eigengerechtigheid. Alleen geloven, dan komt het wonder dat gij | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
niet verwacht, dat gij niet ontvangt langs eigen wegen, maar dat gij reeds hebt langs mijn wegen. Nazareths bevolking ging tandenknarsend weg, moge alle vlees dat doen vandaag, en schaterlachen. Maar moge de nieuwe mens dat vlees doden en begraven, want alzo betaamt voor een Gereformeerd kerkmens te spreken de taal der vaderen en die van Christus zelf te Nazareth en te Golgotha. In leven en sterven onze enige troost, onbegrepen, maar geloofd: Christus' bloed. Alleen wie dat aanvaardt, is uit alle volken Gode aangenaam. Geen aanneming des persoons bij God, het is alles uit Hem. Persoon en gave; niets is uit ons. Alles is genade. Halleluja.
Amen. |
|