Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd9. Een preek over de vraag waarom wij goede werken moeten doenMeer dan eens wordt in de huidige discussies Schilder er van beschuldigd, dat er in zijn theologie een te sterk accent zou liggen op de eisende kant van het geloof. Het zou bij hem alles ambt en plicht, bevel en gebod, roeping en eis zijn; gave zou direct tot opgave worden. Dit heeft hem het verwijt opgeleverd van radicalisme.Ga naar eind78. In zijn werk zou men stuiten op een felle gloed; zijn evangelie-vertolking zou als ‘een vuurbal’ op de mens afkomen; gelovigen zouden leven onder de druk van Gods aanwezigheid, onder de hoogspanning, onder de beklemming en de oneindige ernst van het absolute gebod. Schilders theologie zou radicaal en exclusivistisch zijn: alles of niets - wegens de volstrekte eisen van het verbond (de gehoorzaamheid). Bij Schilder zou de gena- | |
[pagina 69]
| |
de van Christus niet anders voorkomen dan in het kleed van de heiliging.
Verder is aan het adres van Schilder het verwijt gemaakt van ‘normatief idealisme’.Ga naar eind79. Deze filosofische term wil aangeven: gelovigen gaan leven vanuit hun mogelijkheden om de wet te vervullen. Beheerst dat idealistische denken vanuit de wet en de mogelijkheden van de mens niet de theologie van Schilder?, zo wordt gevraagd. Kent Schilder niet een sterke concentratie op de situatie van voor de zondeval, waardoor hij keer op keer stelt: terug naar de wet van den beginne? Gevolg daarvan is, dat hij de gebroken en zondige situatie van na de zondeval, waarin de gelovigen nog steeds verkeren, moeilijk in rekening kan brengen. Schilders theologie dreigt tot normatief idealisme te verworden, zo heet het dan. Daarin zou te weinig plaats zijn voor allerlei elementen in het onderricht van de Schrift, zoals: de wijsheidsliteratuur, leven in de vrijheid van Christus, de zachte tonen van Gods genade en barmhartigheid, de rust in het volbrachte werk van Christus, de groei in het geloof, het goed recht van compromissen in het leven.
Maar het is een groot misverstand en een ernstige vertekening, wanneer gesteld wordt dat bij Schilder de rechtvaardiging alleen verschijnt in het kleed van de heiliging, dat wil zeggen dat Schilder de genade zou wegdrukken achter de wet. Helemaal naar de Schrift schrijft Schilder over de rechtvaardigmaking als zaak van genade alleen: ‘Ik ben nu gerechtvaardigd, maar: daar is voor betaald! Christus heeft de hele prijs betaald; moet ik nu zeggen: dat is genade? Ja! Dat ik het adres van die rechtvaardiging mocht worden, dat is genade, die rust op volkomen recht en daarom ook onveranderlijk is. Vandaar dat aan de ene kant volkomen rechtvaardigheid en aan de andere kant volkomen genade | |
[pagina 70]
| |
is. Hier is vastheid door de verkiezing. Nu het vast ligt in de Raad des Vredes, dat ik een vrijgekochte ben, is God voor zichzelf gehouden om het ook te geven.’Ga naar eind80. En in onmiddellijke samenhang daarmee stelt Schilder, dat dit geloof de mens opnieuw geboren doet worden en hem tot een nieuw mens maakt. Want het geloof staat niet stil; er komen goede werken. Maar, zegt Schilder, dat is uit genade. Zowel bij de rechtvaardigmaking als bij de heiligmaking onderstreept Schilder krachtig: het is en blijft alleen genade!
Daarom is het geboden afstand te nemen van een verkeerde beeldvorming van Schilders theologie. In de jaren dertig werd hij door de hervormde theoloog O. Noordmans getekend als ‘heiligheidsfanaticus’. In de jaren negentig wordt hij ten tonele gevoerd als radicalist en normatief idealist. Hij is dat niet geweest. Wel is hij de verkondiger geweest van het indrukwekkende en nimmer vrijblijvende Woord van God. Zijn eerbied voor God en voor zijn Woord deed hem spreken over het voorrecht van de nieuwe gehoorzaamheid in het mensenleven. Schilder heeft verstaan, dat met het leven door het geloof in Christus het leven in gehoorzaamheid aan Christus gegeven is. Ieder die iets van Schilder gelezen heeft, zal inzien dat dit niets heeft uit te staan met radicalisme, wetticisme of normatief idealisme. Het is de dankbaarheid voor de ontvangen genade, het is het verstaan van de samenhang - hoe onomkeerbaar de volgorde ook is! - van belofte en eis.
Het is een belangrijk gegeven in Schilders theologie, dat hij voor de normen van ons leven teruggrijpt naar het begin. Maar het zou getuigen van een diep misverstand, wanneer men zou denken dat Schilder Gods geboden van den beginne als een loden last op de mens legt. Het evangelie gaat voorop! En alleen bin- | |
[pagina 71]
| |
nen het grote geheel van het evangelie ontvangt de wet haar plaats. De verlossing ligt in Christus, die de schuld heeft gedragen en de eis van de wet in zijn gehoorzaamheid heeft vervuld. Maar wanneer Christus verlost en vrijmaakt van de zonde, dan is dat terwille van de dienst aan zijn Vader. En dan leert Hij vragen, hoe het van den beginne geweest is. Dat heeft Schilder willen doorgeven! In het raam van de verlossing komt de wet naar de verloste mens toe met zijn vernieuwende en leven-richtende kracht. Dat is geen radicalisme of normatief idealisme, maar wel de radicale eis van totale levensheiliging, het stellen van het verloste leven onder God die heilig is, en onder zijn norm. Daarbij wist Schilder van het kleine begin van de gehoorzaamheid van de gelovigen en was zijn prediking van Gods wet doortrokken van het verlangen naar de volkomenheid.
Een sprekend voorbeeld hiervan is Schilders preek over Zondag 32 van de Heidelbergse Catechismus. Het opnieuw leven als in Gods tegenwoordigheid wordt door Schilder in het heden verbonden met het begin en het einde van de schepping van God. De verloste mens kan weer dankbaar voor het oog van zijn Schepper leven.
Op de vraag waarom wij verplicht zijn tot het doen van goede werken, moet in de eerste plaats het antwoord luiden dat dat het doel van de dingen is. Christus heeft alles gedaan ter verlossing, opdat onze dankbaarheid daarvoor bij ons naar buiten zou komen, zichtbaar en hoorbaar zou worden. Christus' verlossingswerk als herschepping is een terugbrengen van de wereld, die verloren was, naar het begin. Zijn herscheppingswerk bedoelt het oude, dat stuk was, naar het begin terug te leiden. En zo staat het ook met onze goede werken: het doen van goede werken was het doel van de schepping van God en blijft dat ook bij de her- | |
[pagina 72]
| |
schepping. God heeft de wereld geschapen met het doel, dat Hij aan het eind der dagen de verschuldigde dankbaarheid van de mens zou ontvangen. Dat is de grond van de schepping, het doel van de wereld. Het dienen van God is dus zeer algemeen en zeer menselijk. De plicht tot dankbaarheid is er reeds vanaf Adam; het is een oerplicht. God dienen en Hem danken voor zijn Vaderschap in de herschepping, door Christus de volkomen Zaligmaker, leidt dus altijd terug naar het begin.
Daarom is het onderwijs in deze Zondagsafdeling ook zo centraal, zo breed, zo algemeen. God heeft de wereld geschapen en zijn Zoon gezonden om de wereld aan haar doel te laten beantwoorden. Het behoort bij de schepping, dat wij God dankbaar zijn. En dat dat weer mogelijk is, danken we aan Christus. Hieruit volgt, dat Christus niet de laatste grond van de dingen is. Zijn kruis, ja Hij zelf is middel, instrument om God alle eer te geven. Onze dankbaarheid gaat uit boven Christus' kruis; het doel der dingen is tenslotte dat God geprezen wordt als Vader in de breedste zin van het woord. Zo houdt christen-zijn tevens weer in mens-zijn; de mens komt weer tot de bedoeling die God oorspronkelijk met hem heeft gehad. En omdat er niets los staat van God, betekent dit voor onze houding ten opzichte van de wereld, dat we nooit mogen zeggen dat de wereld maar weinig is en dat de mens maar mens is en dat het aards gewemel God niet aanstaat en aangaat. De wereld gaat God zozeer aan, dat Hij toornt wanneer het scheef loopt en dat Hij zich verheugt wanneer het goed loopt en deze wereld is verlost tot dankbaarheid. Zo geldt voor de mens persoonlijk en voor alles wat gemaakt is: het heeft tot taak en doel en voorwaarde om offerande Gods te zijn en daarin vrij te worden. Maar er is niet alleen het begin of het einde van de dingen. Wat God met Adam begonnen is, vervolgt Hij met ons. Wij zijn in- | |
[pagina 73]
| |
geschakeld in het levend heden. Bij het begin van de schepping is ons als taak door God opgelegd het goede te werken. Dat is gebeurd met de bedoeling dat wij ook in het heden de goede werken zouden gaan doen. Wij moeten ons vandaag, in ons levend heden, laten inschakelen of liever ons zelf persoonlijk inschakelen bij de stroom, die is gaan stromen bij het begin van de schepping. Elk moet persoonlijk door de goede werken verzekerd worden van zijn geloof en door onze goede wandel moet de naaste gewonnen worden. Dat wij persoonlijk goede werken moeten doen, opdat wij zo uit de vruchten verzekerd zouden zijn van ons geloof, betekent natuurlijk niet, dat de zekerheid van het geloof een soort rekensom is. Geloof dat de mens weer normaal maakt, dat wil zeggen hem laat lopen langs de weg van de normen van God, blijft een geschenk van boven, gegeven uit genade, en valt daarom nooit te bewijzen. Geen enkel werk van ons is een bewijs van het geloof zelf. Geloof als Gods werk kan alleen geloofd worden en geloof als Gods gave kan alleen bewezen worden door het geloof. Maar voor wie gelooft is in het ogenblik van het geloof zelf het goede werk, het voortgaan in goede werken, een zaak van wezenlijke betekenis.
Immers, geloof is ja-zeggen tot God in alles wat Hij spreekt. Daarom wordt geloof door het geloof bewezen door de vruchten. En daarom is voor de gelovigen het goede werk een vrucht der dankbaarheid. Het gaat er echter wel om het verband tussen geloof en werken op de juiste wijze te blijven zien. En wat betreft het winnen van de naaste door onze goede wandel: wij kunnen de kring van het rijk der gehoorzamen uitbreiden door anderen op te wekken. Natuurlijk is het niet zo, dat onze christelijke levenswijze anderen wederbaren kan. De naaste wordt pas gewonnen voor Christus, wanneer God hem van bovenaf aanraakt. Maar God grijpt hem wel aan in zijn huis, in het gemeenschap- | |
[pagina 74]
| |
pelijk huis van de wereld, waarin ook wij verkeren. Zodoende zijn wij ingeschakeld en kan een ander leren zien, dat wij niet door de wereld willen gaan met onze eigen maatstaven, maar met die welke God oplegt.
Iemand die geen goede werken doet, kan het einde niet halen. Wie ‘neen’ zegt en blijft zeggen tot God en zijn geboden, die beërft het rijk niet en blijft buiten, omdat hij vandaag buiten staat en bij het begin God hem niet voorgekend heeft, toen Hij het doel aan de wereld stelde. Laten wij echter wel beseffen, dat ons geloof niet valt te bewijzen uit hetgeen wij doen. Wij zien slechts mensen, die de oude mens nog in zich hebben, maar die ook de nieuwe mens hebben. En die nieuwe mens is zo groot, dat hij de oude mens overwint en eronder heeft, als het hart hier stilstaat. Dan is de oude mens weg en staat daar de nieuwe mens, de kroon van Gods schepping, in volle heerlijkheid als Gods pronkstuk. De eerste dag der schepping is van even groot gewicht als de dag van vandaag en de laatste dag van deze wereld is niet belangrijker dan deze dag. God schiep ons; dat bepaalt onze waarde. Dat bepaalt ook onze dagen. Wie dat weet en zo leeft, die doet niet zoveel goede werken, maar die werkt altijd door, want die is normaal, dat wil zeggen mens voor Gods aangezicht geworden.
Vanuit deze samenvatting van de preek van Schilder over Zondag 32 van de Heidelbergse Catechismus kan nog het volgende worden opgemerkt. Wanneer in deze preek wordt gesteld: ‘terug naar het begin’, wordt daarmee erkend het recht dat God als Schepper en als Verlosser in Christus op de mens heeft. Zo mag de mens weer leven: als schepsel voor het aangezicht van de Schepper. Centraal staat de verlossing van het leven door Christus. Maar deze verlossing is tevens herschepping en staat niet los | |
[pagina 75]
| |
van het nieuwe leven, de dankbaarheid en de gehoorzaamheid.Ga naar eind81. Het doel van de rechtvaardigmaking is om te komen tot de heiligmaking. We mogen Christus kennen als onze rechtvaardigheid en als onze heiliging (1 Corinthiërs 1:30). Met nadruk wordt hier door Schilder het geloof beleden als gave. Levend uit het geloof als geschenk bloeit het nieuwe leven op. Het leven in dankbaarheid, naar Gods wet, is nooit volmaakt. Oude en nieuwe mens strijden met elkaar en boven die strijd komt het christelijk leven niet uit, al mag er ook iets van overwinning gezien worden. In heel de strijd van de mens om het leven voor Gods ogen in een nieuwe gehoorzaamheid brengt de mens het niet verder dan een klein begin van gehoorzaamheid - aldus Zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus. Het is plicht en voorrecht om als door Christus verloste mensen naar Gods geboden te leven. Zo wordt de mens weer mens. Niets is mooier, niets is ook normaler dan het lopen over de weg van de normen van God. Niets is mooier dan de nieuwe gehoorzaamheid van hen die door Christus verlost zijn. Dat is de hoofdlijn van Schilders preek over de noodzakelijkheid van goede werken. |
|