Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
delbergse CatechismusGa naar eind68. geeft Schilder als het ware in het kort een samenvatting van zijn leer over de kerk.
In de inleiding tot de preek waarschuwt hij voor de tegenstelling, die veelal wordt gemaakt, tussen de ware kerk in de hemel en de tijdelijke kerk op aarde. Alle idealen en verlangens met betrekking tot de kerk worden dan, aldus Schilder, getransponeerd naar de kerk in de hemel, terwijl de kerk hier beneden van weinig waarde wordt geacht. Hij wijst erop, dat de kerk het lichaam van Christus is en alles bevat: hemel en aarde, levenden en doden en hen die nog geboren moeten worden. Kortom, wie over de kerk spreken wil, moet dit doen vanuit het oogpunt van de eenheid van het lichaam van Christus.
Schilder begint met erop te wijzen dat de Catechismus duidelijk aangeeft, dat het de Zoon van God is die met het maken van de kerk bezig is van het begin van de wereld tot haar einde. De kerk is een zaak van de tijd en van alle tijden. Zij beweegt zich tussen Genesis 3 en Openbaring 21. Daarom is de kerk nog niet af. Christus vergadert de kerk van het begin van de wereld tot het einde. Voor Schilder vloeit daaruit voort, dat er over de kerk alleen maar gesproken kan worden op grond van hetgeen Christus in het geopenbaarde Woord zegt. Niet uit hetgeen wordt waargenomen, alleen vanuit het Woord van Christus kan en mag er over de kerk gesproken worden. Schilder waarschuwt er voor, dat men, op grond van hetgeen voor ogen is, geen onderscheidingen op de kerk mag gaan toepassen, die niet naar het Woord zijn. Zo is de onderscheiding van zichtbare en onzichtbare kerk onjuist, wanneer men daar twee kerken mee wil creëren: een zichtbare kerk waar niet veel van deugt en een onzichtbare kerk die de ware is. Het geloof is inderdaad onzichtbaar, aldus Schilder, maar de kerk is altijd zichtbaar, want het geloof dringt er | |
[pagina 61]
| |
naar zich zichtbaar te maken in de wandel van het geloof. Onjuist is ook de onderscheiding van de kerk als organisme en als instituut. Want al wat organisch groeit, zoekt de vaste vorm. De kerk begint weliswaar als een organisme, maar zoekt direct de vorm van het instituut. Schilder laat hierbij een waarschuwing naar twee kanten horen: in de richting van de subjectieve vroomheid, die de kerk van weinig waarde acht; en in de richting van het kerkisme, waarbij het kerk-zijn tot institutionalisme wordt. Beide vergeten, aldus Schilder, het actuele, kerkvergaderende werk van Christus. Onjuist is ook de onderscheiding van strijdende en triumferende kerk. Wie zo denkt, deelt de kerk eigenlijk in tweeën: een kerk op aarde die strijdt en een kerk in de hemel die triumfeert. Schilder wijst dit af. Ten eerste is, naar zijn mening, de kerk een eenheid. En ten tweede zijn strijden en overwinnen van toepassing zowel op de kerk in de hemel als op de kerk op aarde. De kerk in de tijd, zo vat Schilder samen, neemt de vorm aan van een instituut en vormt een eenheid van boven en beneden.
Vervolgens wijst Schilder erop dat de kerk ook een zaak is van de eeuwigheid. Hij raakt hier de kwestie van de uitverkiezing. De kerk is nooit te verklaren uit menselijke aanleg of religieuze behoefte. De kerk is een zaak van de eeuwigheid, van Gods verkiezing. Juist omdat voor Schilder deze gedachte van zo groot gewicht is, keert hij zich tegen elke vorm van sectarisme en tegen elk spreken over de pluriformiteit van de kerk. Want het eerste neemt het subjectieve gevoelen tot grondslag van het kerkzijn, het tweede meent met een pluriformiteitsleer - er zijn nu eenmaal vele kerken wegens de variatie van het menselijk geslacht en de ontwikkeling van de geschiedenis - de menselijke zonde goed te kunnen praten. Maar wie begint bij Gods uitverkiezing, die houdt maar een maatstaf over: het Woord. | |
[pagina 62]
| |
Tenslotte laat Schilder zien, dat de kerk een zaak is van eenheid van tijd en eeuwigheid. Het kerkvergaderend werk van Christus voltrekt zich in de tijd, vindt zijn oorsprong in de eeuwigheid (de uitverkiezing) en wordt een zaak van Gods nieuwe wereld. Wanneer deze wereld tot haar einde komt en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde gekomen zijn, dan blijft de kerk. Want de dan voltooide kerk is de nieuwe mensheid van God. Schilder eindigt deze preek met een gouden zin: ‘Geloofd zij God. Is het niet mooi om het zo te zien en gereformeerd te zijn in het lezen van den Bijbel?’Ga naar eind69.
Gereformeerd zijn in het lezen van de Bijbel, ook ten aanzien van het geloofsstuk over de kerk - dat is de inzet geweest van al het denken, spreken en schrijven van Schilder over de kerk.Ga naar eind70. Alles wat hij in zijn leven heeft gepubliceerd, heeft met de kerk te maken. Het vraagstuk van de kerk heeft hem zijn leven lang bezig gehouden. Daarvan leggen zijn preken en Schriftoverdenkingen, zijn grote hoeveelheid journalistieke arbeid, zijn theologische monografieën, zijn colleges, zijn correspondentie en zijn kerkstrijd een duidelijk getuigenis af.
‘Begin- en eindpunt van alles wat Schilder over de kerk geschreven heeft, is zijn geloofs-standpunt dat de kerk een zaak is van het geloof. Noch het empirisch gegevene, noch de kerkelijke praktijk, maar alleen het geloof in het geopenbaarde Woord dient inzake de kerk de maatstaf te zijn. In de Schrift en in de belijdenisgeschriften van de kerk leest Schilder af, dat de kerk zowel congregatio als coetus is. Voorop gaat het kerkvergaderend werk van Christus. Menselijke criteria zijn daarbij niet doorslaggevend, evenmin als vaststaande kerkinstituten dat zijn. Nauw sluit Schilder aan bij het onderricht van Zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus en de Artikelen 27 tot en met 29 van | |
[pagina 63]
| |
de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Maar daarna en daarnaast is de kerk ook coetus: de gelovigen komen samen, in gehoorzaamheid achter Christus aan. De normen voor dit in geloofsgehoorzaamheid achter Christus mee-vergaderen worden slechts uit de Schrift gekend. Het verbond wordt tot de constitutieve factor voor het kerk-zijn. En het bewaren en najagen van de eenheid van de zichtbare kerk zijn bepalend voor Schilders dynamisch kerkbegrip. Dit denken en spreken over de kerk brengt Schilder in de jaren dertig en veertig in conflict met meningen en leringen die breed binnen de Gereformeerde Kerken leven. Zijn dynamisch kerkbegrip blijkt onverenigbaar te zijn met allerlei pluriformiteitstheorieën, maar ook met andere onderscheidingen, zoals die van zichtbare en onzichtbare kerk, kerk als organisme en als instituut en strijdende en triumferende kerk. In de jaren dertig en veertig heeft Schilder velen binnen de Gereformeerde Kerken voor zijn inzichten over het wezen van de kerk en voor zijn dynamisch, actueel en oecumenisch spreken over de kerk weten te winnen. Maar de oppositie tegen zijn talloze publicaties op dit terrein groeide met het jaar. De steeds scherper wordende tegenstellingen inzake het vraagstuk van de kerk waren mede oorzaak van de kerkelijken conflicten, die tot de Vrijmaking in het jaar 1944 zouden leiden.’Ga naar eind71.
Op de grafsteen van Schilder staan, overeenkomstig zijn eigen wens, de woorden uit Johannes 17:20 ‘opdat zij allen een zijn’. De eenheid van de kerk aan de orde stellen is voor Schilder zijn belangrijkste levenstaak geweest. Want het gebed van Christus: ‘opdat zij allen een zijn’, heeft hij als een gebod voor de gelovigen verstaan. Met deze opdracht van Christus is hij zijn leven lang bezig geweest. Daartoe heeft hij niets anders willen doen dan het geloofsartikel inzake de kerk: ‘ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen’, ge- | |
[pagina 64]
| |
hoorzaam aan het Woord van God te lezen. Zo zegt hij: ‘Er is tenslotte maar een kerk. Nooit een kerk onder de kerken. En daar er maar een kerk bestaat in de ganse wereld, door een Geest beheerst, kan ik nooit die kerk met een andere vergelijken. Ik moet haar bestaan aanvaarden door het geloof en ik heb nooit een andere grond om haar te aanvaarden dan het geloof. Als er kerken waren met religies kan ik gaan vergelijken, maar daar er maar een kerk is, kan ik nooit vergelijken en nooit het kerk-we-zen afleiden uit vergelijkende wijsheid.’Ga naar eind72.
Begin- en eindpunt van Schilders kerkleer is geweest, dat ook de kerk een geloofsstuk is. Kerk-zijn kan uitsluitend worden afgeleid uit het Woord van God. Inzake de kerk dient Gods openbaring het eerste en het laatste woord te hebben. De kerk is een zaak van het geloof in het geopenbaarde Woord. Deze gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift staat bij Schilder voorop. In zijn preek over de kerk aan de hand van Zondag 21 zegt hij: ‘Ik kan over de kerk alleen een wijs woord spreken, als Hij, die aan ‘t vergaderen is, mij uit zijn mond zegt, wat dat ding daar worden moet. Ik moet het Woord van Christus hebben. Pas daarop kan mijn kerk-begrip worden opgebouwd en ik ben dan verplicht, dat toe te passen in al zijn scherpte.’Ga naar eind73. En in een andere preek over dezelfde Zondag 21 brengt hij een en ander als volgt onder woorden: ‘De stem des Heeren zegt mij: Ik maak de kerk. Gelooft gij dat? En maar een antwoord past: Ja Heere, ik geloof, dat Gij bezig zijt de kerk te vergaderen. Ik zie het niet, ik begrijp het niet, ik begrijp nooit uw daden, ook deze niet, maar op uw Woord heb ik U geloofd. De kerk is geloofsstuk. Wij zijn vaak geneigd te zeggen: och, kerken zijn er vele, ook religies zijn er vele, vergelijk ze maar, haal de beste er uit, comparatief te werk gaande, en dan vindt ge, waar ge wezen moet. Maar als deze kerk bijeenkomt onder Christus' eigen macht door zijn Geest en | |
[pagina 65]
| |
Woord, kan geen mens vergelijken. Ik kan eenvoudig zeggen: het is, zoals het hier gezegd is en door het geloof kan ik het zien, door het geloof kan ik ook de kerk vandaag zien.’Ga naar eind74.
Bij deze gehoorzaamheid aan de Schrift voegt zich Schilders gebondenheid aan de confessie. In een lange reeks van jaren heeft hij zich beijverd om een confessioneel bepaald normbesef binnen de Gereformeerde Kerken te herstellen en te bewaren. Ter bepaling van zijn kerkbegrip kiest hij voortdurend positie vanuit de confessie. Keer op keer grijpt hij terug op Zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus en op de Artikelen 27 tot en met 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Een sterke dogmatische greep, die in zijn positieve kracht verstrekkende gevolgen heeft gehad, deed hij door het accent te leggen op de termen congregatio en coetus: Christus' activiteit in de congregatio, de menselijke verantwoordelijkheid in de coetus. Christus vergadert, beschermt en onderhoudt zijn kerk in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Maar Hij doet dat door zijn Geest en Woord, in de eenheid van het ware geloof. Dat wil zeggen, de gelovigen zijn geen toeschouwers, de kerk gaat hen persoonlijk aan, zij dragen medeverantwoordelijkheid. In samenhang hiermee moet ook gewezen worden op de nadruk die Schilder legt op de tweezijdigheid van het verbond: het verbond is naar de kant van de mens toe de gehoorzaamheid. Weliswaar wordt beleden dat Christus door zijn Geest en Woord zich een kerk bijeen vergadert, maar het kerklid ‘is bij de kerk geïnteresseerd op leven en dood. Hij is levend lidmaat en zal dat eeuwig blijven - afgelopen, uit. Wat hier gebeurt, gaat hem persoonlijk aan. Hij is er in opgenomen en kan nooit toeschouwer zijn op het toneel, die uit de zaal toekijkt, neen, het is een stroom, die hem meeneemt, een optocht, die hem meesleurt. Bij die grote verzameling, die vandaag aan de gang is, bij dat drama, dat vandaag ge- | |
[pagina 66]
| |
beurt, is hij betrokken en hij gaat mee voor tijd en eeuwigheid.’Ga naar eind75.
Deze opvattingen over het wezen van de kerk zorgden bij Schilder voor een dynamisch kerkbegrip. De kerk is een zaak van de voortdurende, eeuwenlange, presente activiteit van de Zoon van God en van de gelovigen, die in het bouwen van de kerk hun taak en verantwoordelijkheid krijgen toegewezen. Voorop gaat de activiteit van Christus: de kerk is zaak van zijn kerkvergaderend werk. Maar er wordt ook een sterk accent gezet op de concrete verantwoordelijkheid van ieder kerklid: de kerk is mede zaak van de gelovige gehoorzaamheid. ‘Deze vergadering, zegt de belijdenis, is geen zaak die ik naar believen aankijken kan en ook wel een tijd lang kan laten lopen. Ik kan de kerk niet bekijken op een afstand. Ik was er in geboren, eer ik het wist; ze doopten me, eer ik verstand had; ik ben lid van haar, eer ik het weet. Ik blijf het mijn leven lang en ik zal eeuwig volhouden van die kerk lid te blijven, levend lid. Mijn begeren is er in, mijn verstand is er in, mijn smaak is er in. Ik ben er in door hoog gezag en ga mee in alle eeuwigheid. Hier is elkeen, die zo spreekt, geen toeschouwer in de zaal, maar speler op het toneel, en het toneel met zijn spel beweegt de hele zaal, en al wat in de wereld is hangt samen met het feit der vergadering van de kerk.’Ga naar eind76. Dit dynamische spreken inzake de kerk vormt het hart van Schilders kerkleer.
In samenhang met deze beide elementen in zijn dynamisch kerkbegrip heeft Schilder het verbond als constitutieve factor voor de kerk voortdurend voor de aandacht geplaatst. Kerk-zijn is kerk-zijn in concrete verbondsgehoorzaamheid. God is het, die het verbond stelt. Maar in het verbond roept God zijn volk op tot zijn dienst. Zo is de mens in het verbond Gods medearbeider. Op deze wijze bepaalt het verbond Schilders denken over de kerk. | |
[pagina 67]
| |
De dynamiek van congregatio en coetus en de tweezijdigheid van belofte en eis in het verbond zijn gebonden aan de van boven gegeven openbaring en betrokken op de geschiedenis. Want God komt in Christus deze wereld binnen en maakt hier op aarde geschiedenis. Vanuit de hemel vergadert Christus zijn kerk. Op aarde vergaderen de gelovigen met Christus mee. In deze dynamiek van de geschiedenis krijgt de kerk gestalte. In Schilders kerkleer vult het dynamische het historische en het historische het dynamische. Het Woord van God spreekt op een actuele, concrete wijze over de kerk in de voortgang van de geschiedenis. Zij het onder eschatologisch voorbehoud! Want God is met hemel en aarde, en met zijn kerk, onderweg naar zijn nieuwe wereld.
Met zijn dynamische kerkleer heeft Schilder een aantal gebruikelijke meningen en onderscheidingen ten aanzien van de kerk doorbroken. Zijn protest betreft allereerst de leer van de pluriformiteit van de kerk, waardoor vrede gesloten wordt met het verschijnsel van de vele kerkinstituten en men, in plaats van de door God gewilde en door Christus bevolen eenheid van de kerk na te streven, vervalt in kerkelijk relativisme en defaitisme. Tevens keert het protest van Schilder zich tegen de onderscheidingen van de kerk als organisme en als instituut, die van de zichtbare en de onzichtbare kerk en die van de strijdende en de triumferende kerk. Schilder tekent tegen deze gebruikelijke meningen en onderscheidingen protest aan, omdat zij of de onderlinge verdeeldheid van de kerkinstituten in stand houden (de pluriformiteitsleer) of het instituut van de kerk op de tweede plaats zetten (de kerk als organisme, de onzichtbare kerk). Schilder heeft het voor het zichtbare instituut van de kerk opgenomen en zich beijverd voor de zichtbare eenheid van de kerk. Zijn concrete manier van spreken over de kerk, midden in de actualiteit, is te dan- | |
[pagina 68]
| |
ken aan zijn dynamisch kerkbegrip. Dit heeft hem in zijn denken en spreken over de kerk verwijderd van A. Kuyper en H. Bavinck en vele andere theologen in de Gereformeerde Kerken, die aan de typisch-Kuyperiaanse leringen omtrent de pluriformiteit, de kerk als organisme en de onzichtbare kerk vasthielden.
Gedurende enkele decennia heeft Schilder concreet en in de actualiteit van zijn tijd het kerkelijk vraagstuk aan de orde gesteld. Aansluiting vond hij met name bij Calvijn, terwijl hij voortbouwde op Kuyper en Bavinck, die hij deels achter zich liet en deels oversteeg. Hij wist zich verbonden met theologen van de oude A-richting zoals G. Doekes, T. Bos en F.M. ten Hoor. Zo heeft hij zijn normatief-dynamische en historisch-dynamische ecclesiologie ontwikkeld en een wezenlijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de gereformeerde kerkleer.Ga naar eind77. |
|