Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd6. Een preek over de manier waarop wij bidden moetenIn deze preek spreekt Schilder over, zoals hij het noemt, iets heel eenvoudigs, wat zal blijken het moeilijkst te zijn: het gebed, dat wordt afgesloten met de woorden ‘in Jezus' naam’.
Schilder stelt eerst, dat het gebed onlosmakelijk verbonden is met de Heilige Geest. In Johannes 16 wijst Christus zijn discipelen op de tijd na Hemelvaart: het lange tijdperk van de Heilige Geest. Tevens wijst hij op het werk van de Heilige Geest: Hij treedt achter Christus terug en deelt de gelovigen Christus' goederen uit; want de Geest is de Geest van Christus. De gelovigen ontvangen Christus en al zijn weldaden. Daaraan is de Geest gebonden. Daaraan bindt de Geest op zijn beurt. Hij bindt aan Golgotha en Pasen, aan kruis en opstanding.
Vervolgens wijst Schilder erop, dat de Heilige Geest ook de band legt tussen ons gebed en de Zoon. Wat betekenen nu, zo vraagt hij, de woorden in Johannes 16: de gelovigen bidden in Jezus' naam; en: Jezus zegt niet, dat Hij voor de gelovigen zal bidden? Op heel fijne wijze legt Schilder uit, wat de betekenis is | |
[pagina 46]
| |
van de woorden: bidden in Jezus' naam. Ten eerste betekent dat, zo zegt hij, dat wij geen enkele grond in onszelf hebben voor ons gebed, maar dat de enige grond van ons bidden het offer van Christus is. Ten tweede is de betekenis van die woorden, aldus Schilder, dat het Christus zelf is, die in ons bidt. Het is onze mond die spreekt, maar het is Jezus die het vraagt. Hoe diep gaat dat, zegt Schilder. ‘Huivert ge nu niet voor die vreselijke woorden? Durft ge zeggen: niet ik, maar uw eigen Zoon vraagt het? Zo mogen wij dus niets vragen, waarvan we niet zeker zijn, dat Jezus dit ook van den Vader vraagt. Want als ge bidt, dan bidt Jezus.’Ga naar eind36. Ten derde leggen de woorden ‘in Jezus' naam’ volgens Schilder aan ons bidden een beperking op. In ons bidden zijn we gebonden aan het gebod. Ook in het gebed dienen we de door God gestelde grenzen in acht te nemen. Wat in de Schrift beloofd is, mogen we zonder meer vragen. Maar bij het onbekende moeten we de grenzen bewaren en besluiten met: uw wil geschiede. Dan is het ook duidelijk, zo gaat Schilder verder, dat Christus het niet van te voren zegt, dat Hij de Vader voor ons zal bidden. Hij doet dat om zijn discipelen te leren dat zij zelf zich tot bidden moeten zetten. Zij moeten vertrouwen op Christus' beloften en dan hun gebeds-werk doen in zijn kracht. Dat betekent niet, dat Christus zich terugtrekt. Hij houdt zich paraat! Hij blijft de Advocaat bij de Vader. Maar Hij richt zich hier tot zijn discipelen met een bevel: Hij leert hen mondigheid.
Tenslotte wijst Schilder op de kentekenen die zekerheid verschaffen bij ons bidden: gij hebt Mij liefgehad; en: gij hebt geloofd, dat Ik van den Vader ben uitgegaan. Dat liefhebben van Christus en dat geloof dat Hij van God is uitgegaan, is echter geen grond, geen verdienste. Het zijn de vruchten van het werk van de Vader. Want, zo zegt Schilder, wij zouden niet geloven en liefhebben, als de Vader het ons niet gaf. Zo is de ring weer | |
[pagina 47]
| |
rond. ‘De grond van mijn gebed ligt buiten mij, in Christus. De Geest neemt het uit den Zoon en de Zoon is van den Vader uitgegaan. En de Vader zorgt voor u door den Geest. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. De Goudsmid sluit den ring. Hij sluit de ring van het vertrouwen, van de trouw tussen God en zijn volk.’Ga naar eind37.
Er is beweerd, dat de theologie van Schilder sterk radicaliserende trekken vertoont.Ga naar eind38. Een ‘felle gloed’ doortrekt zijn werk, want hij doet niet anders dan de mens zetten onder de druk van het absolute en het volmaakte, onder de druk van Gods aanwezigheid; alles staat op het spel: het is voor God en voor de mens alles of niets. Deze kritiek geeft toe, dat in de theologie van Schilder bijbelse gedachten worden vertolkt, maar de vraag wordt gesteld of het hele evangelie wel aan het woord komt. ‘Waar blijven in zijn werk de zachte tonen van Gods genade en barmhartigheid? Het gezicht van Jezus Christus, zachtmoedig en nederig van hart, is zo moeilijk meer te herkennen, wanneer het evangelie “in ieder ogenblik” als een vuurbal op de mens afkomt.’Ga naar eind39. En, zo gaat de kritiek verder, er is in dit type denken niet voldoende ruimte om de genade te beleven. ‘In deze spiritualiteit klinkt zo weinig de rust door van het volbrachte werk van Christus. Daarentegen klinkt voortdurend luid op de felle roep om in gehoorzaamheid de hand aan de ploeg te slaan: achter Christus aan!’Ga naar eind40.
Wie enigszins vertrouwd is met het werk van Schilder, weet dat deze kritiek volledig mistast. Ook de preek van Schilder over Johannes 16:26, 27 bewijst dat. Er mag herinnerd worden aan het feit dat het offer van Christus, zijn volbrachte werk, centraal staat: dat is voor Schilder de enige grond van het gebed. Er mag ook op gewezen worden, hoe Schilder aan Christus als Advocaat voor de zijnen bij de Vader aandacht geeft. Maar deze belofte | |
[pagina 48]
| |
staat nooit los van het bevel van geloof en bekering: zijn voorbede en onze mondigheid. En er kan veilig worden gesteld, dat deze preek niets heeft dat de hoorder verplettert of als een verschroeiend vuur op hem afkomt, zoals de kritiek ons ten aanzien van Schilders denken wil doen geloven.Ga naar eind41. De toon van de preek is die van heilig ontzag en diep vertrouwen. Heilig ontzag: ‘Ik heb nog nooit een gebed zo pijnlijk gevonden als vanmiddag. Dan is een preek niets moeilijker dan een gebed. Bij beide is het: zeggen, wat Hij zegt. Wij huiveren voor 't mysterie van 't gebed en onze onmacht.’Ga naar eind42. Diep vertrouwen: ‘Wie het mysterie van het gebed ziet, die komt pas helemaal in het gebed. Dan stamelen we: Vader, laat Hij het overnemen. Ik kan niet bidden en niet preken, zoals het moet. Ik kan het niet uit eigen kracht. Maar dan zegt God: dat weet Ik al. De Heilige Geest is advocaat nummer twee en Hij weet, hoe het hoort. En Advocaat nummer Een weet het ook!’Ga naar eind43.
Er is ook beweerd dat Schilders fixatie op Christus als ambtsdrager en zijn fixatie op de kerk een blokkade vormen voor echte geloofsgemeenschap met Christus en voor het leven uit de Geest.Ga naar eind44. Deze kritiek stelt: ‘Het is daarom zeker geen onschuldige lacune dat in het werk van Schilder de betekenis van het werk van de Heilige Geest in het persoonlijk leven zo onderbelicht is gebleven.’Ga naar eind45. De preek over Johannes 16:26,27 staat haaks op deze bewering. Wat Schilder zegt over de betekenis van het bidden in Jezus' naam belicht iets van de ‘unio mystica cum Christo’. En over Persoon en werk van de Heilige Geest wordt in deze preek duidelijk door hem gesproken: de Heilige Geest is de Geest van Christus. ‘Als de Geest komt over de Kerk, dan komt Christus over de Kerk. Uit Hem neemt de Geest alles. De Geest is de distributiedienst voor de Kerk. Hij deelt Christus' goederen aan de gelovigen uit. In de Kerk nu komt de Geest de gaven uit- | |
[pagina 49]
| |
delen, die van Christus komen. Maar de Geest, die uitdeelt, treedt achter Christus terug. Hij is de Geest van Christus. Ge krijgt Hem, ge ontvangt Christus zelf in zijn weldaden.’Ga naar eind46.
Hier worden enkele belangrijke elementen zichtbaar van hetgeen Schilder in de leer over de Heilige Geest centraal stelt. Schilder waarschuwt keer op keer voor een algemeen werken en getuigen van de Heilige Geest los van het Woord en los van Christus. De Geest is altijd de Geest van het Woord. ‘Gods Geest, ook al moet die telkens weer een voor een in ons komen, Hij komt toch met het Woord, dat tot allen hetzelfde spreekt, en Hij bindt die allen ook aan het eene Woord. Dat wil dus zeggen: niet de wispelturigheid of willekeur van een ‘privé-geest’, doch de constante wil en kracht van den Heiligen Geest bindt ons aan het eene voor allen opgeschreven en tot allen gebrachte Woord.’Ga naar eind47. Tevens is de Geest altijd de Geest van Christus. ‘De Geest van Christus is immers Geest van Christus; Hij sluit zich bij Hem en bij zijn werken aan, en ‘neemt’ het ‘uit’ het Zijne; die Geest zelf ‘geeft’ dus ‘over’, wat Hij, ter toepassing, heeft ‘ontvangen’ uit de ‘verwerving’ van den Zoon, ter fine van de “toepassing”.’Ga naar eind48. De zonde tegen de Heilige Geest ziet Schilder dan ook vooral als verzet tegen het voortschrijden van Gods openbaring in Christus, waarvan de Geest nu juist getuigenis kwam geven.Ga naar eind49. En gaat het over het wederbarende werk van de Heilige Geest, dan gaat het wederom over Christus en zijn volbrachte werk: Gods Geest is na Pasen - Pinksteren Christus' Geest geworden, ‘opdat nu Christus in den Geest door het Woord den toegang nemen zou naar 's menschen binnenste’.Ga naar eind50.
De kracht van de theologie van Schilder is dat hij bij alle aspecten van de Heilige Geest en zijn werk deze nooit los maakt van Christus. De Geest neemt alles uit Hem, ook wanneer het gaat | |
[pagina 50]
| |
om inwoning, verzegeling en geloofsgemeenschap met Christus. Want wat is rijker in de geloofsgemeenschap met Christus dan de zekerheid - ‘in ons binnenste verzekerd’ - van ‘den goeden afloop van een rechtshandel’ (namelijk de verlossing). ‘Wij worden dan in het geloof (van den voor ons gunstigen afloop van dien rechtshandel van den rechtvaardigmakenden God, over ons hoofd heen, met Christus als Middelaar) bevestigd.’Ga naar eind51. En de Geest heet daarvan het onderpand: Hij is het, die het toegezegde heil in Christus ook inderdaad in bezit geeft. |
|