Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
meren aan de hemel. Hetgeen Schilder in deze preek na de Vrijmaking - de preek stamt uit 1945 - naar voren brengt, namelijk hoe de kerk altijd kerk moet zijn onder het Woord, is niet anders dan hetgeen hij in de jaren twintig en dertig over de kerk geschreven en gesproken heeft. Maar deze preek draagt wel de sporen van de kerkelijke strijd uit de jaren veertig, die uitliep op de Vrijmaking van 11 augustus 1944. Er is een ingehouden, maar toch ook sterke polemiek te vinden met de synodaal-ge-bonden Gereformeerde Kerken. Tegelijk wordt er in deze preek gewaarschuwd voor ‘valse roem’, die de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken gemakkelijk kan binnendringen. Ook deze kerken hebben te leven uit de eisen van Gods verbond!
In het eerste punt van de preek bespreekt Schilder de vraag, die in de tijd van de ballingschap urgent geworden was: waar is toch de kerk? De Joden, die in Jeruzalem zijn achtergebleven, zijn van mening dat de kerk daar is, waar de tempel staat; volgens hen hangt de kerk aan het oude adres, de stenen tempel. Maar Ezechiël heeft in de ballingschap mogen leren, dat niet het stenen gebouw, maar het Woord op de eerste plaats komt. Niet het stenen huis, alleen het Woord maakt de kerk tot kerk. Wel voegt zich daarbij de hoop van Ezechiël de tempel in Jeruzalem weer terug te krijgen. En dat gebeurt ook. Na de ballingschap herrijst de tempel. Jozua doet dienst als priester. Zijn vuile gewaad - de zonde van de kerk - heeft plaats gemaakt voor witte klederen: de ballingschap is voorbij, Gods volk kan bestuurd en bewaard worden. En Jozua moet dat doen ziende op de meerdere Jozua, ‘Die eens Mijn huis richten zal en Mijn voorhoven zal bewaren in volmaakten dienst en volkomen stijl door Mijn wet in alle harten centraal te maken’.Ga naar eind23. Want de Jozua van het nieuwe verbond moet komen, die de Joodse tempel vervallen zal verklaren, zijn tempel uitbreidt over heel de wereld en zegt: ‘Waar het | |
[pagina 37]
| |
Woord is en het geloof aan dat Woord, daar komt Uw kerk hier, en Uw kerk daar. Het komt best in orde, als het Woord er maar is.’Ga naar eind24.
Dat zijn, aldus Schilder, beloften met aspecten voor de aarde. Maar deze beloften zijn nooit los te maken van de hemel, zo laat hij in zijn tweede punt zien. Want de vraag is niet alleen of de kerk voor het oog van de mensen zuiver staat, de vraag is met name of de kerk naar God toe ontdaan is van alle vuil, want de Here ziet het hart. Die belofte ontvangt Jozua: ook voor de Here staat hij zuiver en oprecht. En daarom zal in de hemel gelden hoe hij de kerk op aarde inricht, doet leven uit het Woord en houdt bij de tucht. ‘Jozua, wat gij op aarde binden zult, zal in den hemel gebonden zijn. Jozua, als gij den sleutel gaat omdraaien in het kerk-slot beneden, zal de hemel den sleutel omdraaien in het kerk-slot daarboven.’Ga naar eind25. De vrijgemaakte kerk bewaart de verlossing in de tucht die zij oefent!
Alleen, deze belofte is aan een conditie gebonden - zo luidt het derde punt van Schilder. Als God zijn Woord geeft aan zijn kerk, is het kerk-zijn gebonden aan twee zaken: wandelen in Gods wegen en zijn wacht waarnemen. Wie het Woord loslaat, kan op aarde de kerk niet meer bouwen; wie de tucht verzaakt of verkracht, heeft geen toegang meer bij God. Wanneer we beseffen, aldus Schilder, dat ons kerk-zijn onder die hoogspanning staat, dan huiveren we. Want hoe dankbaar we ook mogen zijn voor de vrijmaking van de Gereformeerde Kerken op artikel 31 van de Kerkorde, het verbond van God komt in zijn eis ook tot ons: in Gods wegen wandelen, Gods wacht waarnemen. Dat betekent: de Schrift houden en de Kerkorde houden. Dat is alleen mogelijk vanuit het geloof in de betere Jozua, Jezus Christus, die de zonde heeft verzoend, als Hogepriester bij God is binnenge- | |
[pagina 38]
| |
gaan en de troon beklommen heeft. Vrijgemaakt kerk-zijn is daarom altijd te herkennen aan de vreze en beving in het geloof.
De preek staat in een polemische context, maar de polemiek is hoogstaand! Want het Woord spreekt met de normen die in dat Woord meekomen, en dan wordt polemiek nimmer tot ‘schelden’. De dringende vraag bij Schilder is, ‘of het Woord des Heeren heerschappij over onze consciëntie voert, ons gedrag bepaalt en onze Kerkorde heeft voorgeschreven. Want het Woord wordt boven gehoorzaamd en dat Woord moet beneden worden gediend.’Ga naar eind26.
De context van de preek is de polemiek die Schilder na de Vrijmaking heeft gevoerd tegen de synodaal-gebonden Gereformeerde Kerken, tegen de daar heersende synodocratie. In deze preek stelt Schilder de vraag, waar het wettig kerkadres is. Aan de hand van zijn tekst uit Zacharia 3 laat hij zien, dat het wettig kerkadres niet daar is, waar men zweert bij het oude gebouw en het oude adres: ‘Wij zijn de kerk, des Heeren tempel is hier!’, maar waar de normen van het Woord verlaten zijn. Indringend laat Schilder zien, dat de kerk daar is, waar het Woord van God zijn heerschappij heeft. Zo bemoedigt hij de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken: ‘Het komt best in orde, als het Woord er maar is.’Ga naar eind27. Vervolgens wijst Schilder op de bediening van de kerkelijke tucht. Niet waar men naar de buitenkant zuiver meent te staan tegenover de mensen, maar alleen waar men zuiver staat tegenover God - slechts daar geldt: wat gij op aarde binden zult, zal in de hemel gebonden zijn. Hiermee wijst Schilder alle onrechtmatige tuchtoefening, zoals die in 1944 is uitgeoefend, van de hand. Tenslotte geeft hij de voorwaarde aan, wanneer men nog van een wettige kerk mag spreken. Het wettig kerk-zijn ligt in de conditie: in Gods wegen wandelen en zijn wacht waarne- | |
[pagina 39]
| |
men. Volgens Schilder wordt aan deze conditie voldaan, wanneer de kerk leeft naar de grondidee van artikel 31 van de Kerkorde: ‘De uitspraak die bij meerderheid van stemmen gedaan is, zal als bindend worden aanvaard, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met het Woord van God of met de Kerkorde.’ De besluiten, die een kerkelijke vergadering neemt, dienen te zijn naar de Schrift en naar de Kerkorde. Alleen dan zullen ze voor vast en bondig gehouden worden. Wanneer kerkelijke besluiten toch worden doorgezet, zonder dat artikel 31 de mogelijkheid kreeg om te functioneren, is er in de kerk sprake van synodocratie en van boven-schriftuurlijke en boven-kerkordelijke bindingen. De strijd van Schilder in de jaren 1942-1944 richtte zich juist op die twee fronten. Het is dan ook een scherp, maar gericht woord, wanneer hij zegt: ‘Laat het Woord los, en uw passage-biljet beneden houdt ge misschien, maar boven mist gij het; lap de Kerkorde aan uw laars, neem Mijn wacht niet meer waar en de passage boven ontgaat u. De tempelwacht beneden is dan niet meer conform aan die hierboven en de band is dan doorgeknipt.’Ga naar eind28. En hoewel Schilder hierop direct laat volgen, dat de kerken die op artikel 31 zijn vrijgemaakt, dit woord op zichzelf dienen te betrekken en elke dag zelf onder de conditie leven: de Schrift en de Kerkorde houden, is er onmiskenbaar sprake van een polemische spits in de richting van de synodaal-gebonden Gereformeerde Kerken.
In nog sterkere mate is dat het geval in de meditatie ‘Aarde-con-sistorie en Hemel-consistorie’ uit diezelfde tijd.Ga naar eind29. Ook hier stelt Schilder de vraag: het kleed, de buitenkant kan wel zuiver lijken, maar is ook het hart zuiver en is de geest werkelijk gericht naar de hemel? Ook hier wijst hij erop, dat er een breuk ontstaat tussen de kerk op aarde en de hemel, wanneer de kerk handelt tegen de Schrift en tegen de Kerkorde. Maar vooral laat Schilder | |
[pagina 40]
| |
zien, hoe de kerk altijd staat in de spanning van de belofte-metconditie en hoe al de kerkelijke besluiten geloofs-akten dienen te zijn. Alles wat besloten is in bindingen, schorsingen en afzettingen - de kerk moet durven zeggen, dat ze zijn genomen uit de volheid van Christus; dat ze genadeschatten van het evangelie zijn; dat de engelen de besluiten mee-verricht hebben. En waar het zo niet is, aldus Schilder, daar is de kerk veroordeeld en staat zij niet zuiver voor God. ‘De zelfbevlekking is de zonde van een kerk, die haar besluiten niet publiek herroept en toch ook niet ze waagt te roemen als genade-wonderen van 't hemelconsistorie door het medium van het aarde-consistorie. En wie in zo'n kerk blijft, nadat zij alles heeft gehandhaafd, terwijl hij zelf gelooft, dat de Hemel-Raad niet bond, toen haar aarde-raad zulks wel deed, die kan zijn mooiste zondagskleed zich assumeren als hij naar ‘de’ kerk gaat, hij heeft toch niettemin ‘zijn’ kerk zo diep beledigd, als geen een van de ‘bezwaarden’, of van de ‘vrijgemaakten’ haar gestriemd heeft. Hij neemt haar niet meer ernstig. Hij verwart haar naar de modesnit geknipte kleren met de witte klederen van Jozua. En hij weet niet, dat hij, juist hij, haar vuile klederen haar weer aantrok, en zelf in vuile kleren staat in 't kerkgewemel. Want vuile kleren zijn hier ambtskledij.’Ga naar eind30.
Op dezelfde wijze spreekt Schilder in de meditatie ‘Wie maakt er een eind aan?’, naar aanleiding van Maleachi 1:10 ‘Wie is er onder u, die de deuren toesluit?’Ga naar eind31. Hij wijst er op, dat al dadelijk na de reformatie onder Jozua en Zerubbabel het geestelijk leven in verval geraakt is. In de tempel is sprake van eigenwillige godsdienst. Dat brengt de profeet Maleachi tot de vraag: ‘Wie is er onder u, die de deuren toesluit?’ Dat wil zeggen: Was er maar iemand, ‘die die tempeldeuren in het slot wierp, den toegang tot het offerhuis alzo stopzette, den dagelijksen eredienst onderbrak, | |
[pagina 41]
| |
en openlijk zich vrijmaakte van al dat geknoei achter die tempeldeuren’.Ga naar eind32. De profeet roept hier, aldus Schilder, de gelovigen op God meer gehoorzaam te zijn dan de mensen. Want hoewel het kerklid altijd staat onder de wettige vergadering, wanneer de tempelwet wordt verkracht, dient men het ambt der gelovigen ter hand te nemen en de deur van de kerk achter zich te sluiten. Want aan ‘roepende tempelzonden’ mag men zich nimmer conformeren! Ook de Christus heeft dit nooit gedaan en Hij vraagt van de Zijnen ‘het offer van de dankbaarheid’. ‘Zij zullen den tempel, die bedrog pleegt tegen de wet, die de ordeningen van den tempel, de kerkenordening vertrapt, en die daarin blijft volharden, openlijk weerspreken. Zij zullen beslist en publiek neen tot hem zeggen. Zij zullen hem woest en ledig laten. Zij zullen zich vrijmaken, en het zich conformeren weigeren. En zo zullen zij den waren tempeldienst behouden tot op den dag van Christus' wederkomst.’ Onmiskenbaar doet Schilder hier een scherpe aanval op de synodale besluiten en handelingen in de jaren 1942-1944 en ziet hij de Vrijmaking liggen in het verlengde van Maleachi's oproep om zich vrij te maken van alle geknoei in de kerk. De gehoorzaamheid aan de Schrift en de gebondenheid aan de op de Schrift gefundeerde Kerkorde was voor Schilder nooit zonder ethische consequenties. De Schrift werd toegepast! En voor het leven uit het geopenbaarde Woord werden duidelijke lijnen getrokken!
Naar aanleiding van de Schriftoverdenking over Maleachi 1:10 heeft G.C. Berkouwer - teruggrijpend op de discussies aan het begin van de jaren veertig over exemplarische of heilshistorische prediking - Schilder het verwijt gemaakt, dat de grote initiator van de heilshistorische methode van Schriftuitleg nu zelf gegrepen had naar een exemplarische wijze van Schriftvertolking. Berkouwer sprak, toen Schilder de scherpe spits van het woord | |
[pagina 42]
| |
van Maleachi 1:10 tegen de synodocratie richtte, zelfs van ‘verval der exegese’.Ga naar eind33.
Over de ‘tegenwoordige exegese’ van Schilder zegt Berkouwer: ‘Schilder heeft ons vroeger telkens weer gewaarschuwd tegen eenzijdig-exemplarische uitlegging van de Heilige Schrift. Reeds maanden geleden werd het echter zichtbaar, dat thans in zijn eigen exegese en meditaties een eigenaardig verwrongen exemplarisch element voorkwam. Vooral als hij soms weken achtereen in de gangen van het Oude Testament de duidelijke omtrekken waarnam van een synodocratische gemeenschap en van degenen, die zich vrijmaken van de knoeiers achter de vergulde tempeldeuren en van tempelbouwers, die openlijk weigeren zich te conformeren aan roepende tempelzonden. Deze exemplarische meditaties zijn toch wel moeilijk anders te typeren dan als verval der exegese. Men zal moeilijk kunnen tegenspreken, dat men in elk schisma zich op deze manier kan beroepen op Maleachi's oproep tot opstand en kan spreken over knoeiers achter vergulde tempeldeuren. Men zal dit exemplarisme moeilijk nog suggestief kunnen noemen. Het is te doorzichtig. Het schema - tot in de keus van teksten ter meditatie toe - verwringt hier de Schrift voor den kerkstrijd. En al zal men dit alles zien als ‘actueel’ in den vollen zin des woords, dat neemt niet weg, dat het verval der exegese hier openbaar wordt in die verenging van den blik, die tenslotte slechts een ding meer ziet, een vijand, een gevaar. We zullen elkaar moeten blijven waarschuwen. Op het niveau van de exemplarische meditatie in den boven aangeduiden zin zou de Schrift in de schaduw komen te staan en zou de verdorrende schematiek - goedkoop en gemakkelijk - gaan dringen tot beslissingen. De onbewust dogmatische (of schematische) exegese is niet minder gevaarlijk dan die van Rome (die Schrift en traditie naast elkaar stelt). Want dan exege- | |
[pagina 43]
| |
tiseren en mediteren we uit ‘de Schrift alleen’, maar in werkelijkheid wordt Maleachi een vrijgemaakte, die roept tot opstand en zich niet conformeert en de antithese (het slot van den bijbel) vervaagt in een protest tegen synodes, die ‘haar gestolen autoriteit zo voelen’. Zo gaat het voordeel van het debat over het exemplarisme volledig verloren en geraakt de exegese in het slop.’ Een jaar later schreef Berkouwer, dat Schilder niet had gereageerd op zijn artikel ‘Het verval der exegese’. Hij voegde er aan toe: ‘Zulke ‘exemplarische’ meditaties doen me altijd weer denken aan de preken, die ik in m'n studententijd hoorde van dr. Geelkerken over het Sanhedrin. Een goed verstaander had ook toen maar dat ene woord nodig. Dat was nog in den tijd, waarin prof. Schilder dat ‘sanhedrin’ van 1926 hartstochtelijk verdedigde en toomde tegen goedkope kritiek. Ik zal prof. Schilder dit artikel toesturen en wil hem verzekeren - 't lijkt wel een open brief! - dat ik dit niet schrijf om hem te grieven, maar omdat ik meen, dat hij de Schrift misbruikt en dat mijns inziens zo het luisteren in het strijden onder dreigt te gaan.’
Terecht heeft C. Trimp in de richting van Berkouwer opgemerkt, dat door de diskwalificatie van ‘exemplarische prediking’ en ‘verval der exegese’ de kracht van de vermaning van Gods Woord gebroken wordt.Ga naar eind34. Berkouwer heeft Schilder het verwijt gemaakt, dat hij in zijn Schriftoverdenkingen een exemplarisch element introduceert en dat men op die wijze het Woord van God voor elk schisma kan misbruiken. In zijn bespreking van de dissertatie van Greidanus is Trimp op deze kritiek van Berkouwer ingegaan.Ga naar eind35. Hij wijst erop, dat het levende Woord van God gericht is op en geadresseerd is aan de gemeente van Christus. Een scherp-omlijnde exegese komt dan tot een specifieke en concrete toepassing. Dan wordt geen exemplarisch element in de prediking ingedragen, maar dan wordt de heilshistorische predi- | |
[pagina 44]
| |
king concreet, omdat, aldus Trimp, de Heilige Geest ook de kerk van het heden op het oog had, toen Hij de bijbelschrijvers tot hun arbeid inspireerde. Daarmee wijst hij het verwijt van Berkouwer: verval der exegese terug, evenals diens woord: wanneer men op deze wijze in het Oude Testament de contouren van een ‘synodocratische’ gemeenschap ontdekt, kan men bij ieder schisma Maleachi's woord op deze wijze gebruiken. Maar, zegt Trimp, in de uitleg van de Schrift komt de toepassing op natuurlijke wijze te voorschijn en leert de gemeente haar God kennen als de God, die gisteren en heden Dezelfde is. ‘Metterdaad hebben wij de Schrift ook ontvangen om zonden in de kerkelijke gemeenschap te kunnen herkennen en kwalificeren. En die zonden tonen haar brutale gezicht temidden van en tegen het werk van de God der eeuwen. Dat iedereen bij elk schisma zo kan spreken, is slechts een schijnbaar scherpzinnig argument in dit verband, dat behoort tot de gebruikelijke repliek waarmee de profetie wordt tegengesproken door hen, die daardoor onzacht aangesproken worden. Maar dat bewijst dan ook, dat in het zogeheten kerkelijk schisma men op het verstaan van de Schrift uiteenbreekt. Tevoren waren er immers grote woorden gevallen van de kant van Berkouwer en de door hem gepresideerde synode. Dat waren eveneens woorden, die met profetische autoriteit en met bijbelteksten werden gepresenteerd. Dat alles illustreert de ernst van het ‘schisma’. Er is verschil in herkenning van wat ‘zonde’ moet heten. Derhalve is er ook verschil in het opmerken van Gods genade en verlossingswerk. En juist omdat het in dat alles gaat om Gods heilswerk in de eigen tijd, gaat het Schriftverhaal over Gods werk in vroeger tijd spreken, al luider toespreken. Want wij hebben de Bijbel juist ook voor de geestelijke worsteling van Gods kerk op aarde ontvangen. Dus heeft Berkouwer zich op een generaliserende en objectivistische wijze onttrokken aan het scherp protest van Schilder tegen de synodocratie in | |
[pagina 45]
| |
Christus' kerk.’
In zijn preek over Zacharia 3:7, in zijn twee meditaties over datzelfde hoofdstuk en in vele van zijn Schriftoverdenkingen uit 1945 en 1946 is Schilder niet teruggevallen in het exemplarisme, maar heeft hij in zijn preken en meditaties, ook waar het het vraagstuk van de kerk betrof, de zonde en het bederf in de kerk aangewezen en op die wijze de Schrift als normatieve openbaring van God laten spreken voor de kerk in het heden. |
|