Een schriftgeleerde aan het Woord. Deel 2
(1996)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd3. Een preek over het verbond dat wordt bediend in gericht en genadeDe preek over Ezechiël 9:3-5 ‘Het gericht des verbonds, dat Ezechiël zag’, is een voor Schilder typerende preek. Hij vat hier het thema van het verbond aan, en dan niet zozeer of zelfs uitsluitend het verbond naar de zijde van de genade, maar het verbond naar de zijde van het gericht. Vanaf het begin van de jaren dertig heeft Schilder het verbond tot het centrale thema van zijn theologie gemaakt. In zijn behandeling van het kerkelijk vraagstuk, in zijn dogmatische beschouwingen en in zijn prediking nam het verbond met zijn twee delen: belofte en eis, en met zijn dubbele sanctie: genade en gericht een centrale plaats in. De vernieuwing in de theologie en in de prediking vanaf de jaren dertig | |
[pagina 26]
| |
is voor een groot deel te danken aan het feit, dat Schilder op deze wijze het verbond met kracht naar voren geschoven heeft.
Hoewel hij zich jarenlang intensief met de verbondsleer heeft beziggehouden, heeft Schilder nergens een systematische uiteenzetting daarvan gegeven. Toch vertoont zijn verbondsleer een duidelijke logica. Schilders verbondsleer wordt gekenmerkt door een sterk accent op Gods werk in de geschiedenis. Dit onderscheidt hem van de Kuyperiaanse gereformeerde scholastiek en van de Barthiaanse dialectische theologie, waar het verbond zo sterk met de leer van de predestinatie wordt verbonden, dat het moet worden beschouwd als iets dat in de eeuwigheid is opgericht. Schilder onderscheidt scherp tussen verbond en verkiezing. Hij beklemtoont, dat het verbond in de tijd als een historische werkelijkheid is opgericht. Omdat Schilder de theoloog is van de eenheid van de geschiedenis is er voor hem maar één verbond tussen God en mens, dat verschillende historische fases doorloopt. De eenheid tussen werkverbond en genadeverbond en tussen oud en nieuw verbond wordt vastgehouden, Zo is er voor Schilder ook geen tegenstelling tussen de verbondsbedelingen voor en na de komst van Christus. Dwars door de openbaringsgeschiedenis heen gaat het om een en hetzelfde verbond. Het is voor Schilder geen vraag of het verbond tussen God en mens een eenzijdige beschikking of een tweezijdige verhouding is. Het verbond is eenzijdig in zijn ontstaan, maar tweezijdig in zijn voortbestaan. Zo doet Schilder recht aan de soevereiniteit van God en aan de verantwoordelijkheid van de mens - twee belangrijke grondmotieven in zijn theologie. In het verbond gaat het om Gods transcendentie en immanentie, om afstand en gemeenschap, om eenzijdigheid en tweezijdigheid. Omdat Schilder juist ook de tweezijdigheid van het genadeverbond naar voren heeft gebracht, heeft hij de verantwoordelijkheid van de mens in het | |
[pagina 27]
| |
verbond zo sterk benadrukt. De mens is medearbeider van God. Daarom plaatst het verbond hem in een spanningsveld, waar hij in eigen verantwoordelijkheid een keuze moet maken voor of tegen God. Daaruit blijkt dan de gehoorzaamheid of de ongehoorzaamheid van de mens. Zo vallen ook de twee constituerende componenten van het verbond: belofte en eis op hun plaats, evenals de sancties die bij het verbond horen: verbondszegen in geval van gehoorzaamheid, verbondswraak in geval van ongehoorzaamheid. De ernst van Gods dreiging met verbondswraak zowel in Oude als in Nieuwe Testament is door Schilder altijd krachtig benadrukt. Maar de verbondswraak wordt altijd door hem gepredikt om de verantwoordelijkheid van de mens op te scherpen.
In de inleiding tot de preek stelt Schilder, dat het verbond een veel besproken onderwerp is. In de jaren 1938 en 1939 had hij regelmatig in De Reformatie over het thema van het verbond geschreven, waarbij hij zich had geconfronteerd met dr. J. Thijs, die zijn opvattingen over het verbond had neergelegd in De HerautGa naar eind6. en met dr. G.Ch. Aalders, die er een lijvige studie aan had gewijd.Ga naar eind7. Maar de discussies over het verbond waren al van oudere datum. Toen de generale synode van Amsterdam in 1936 had besloten om een deputaatschap in te stellen - waarin ds. J.L. Schouten, prof. dr. G.Ch. Aalders, ds. G. Diemer, prof. dr. S. Greijdanus, prof. dr. V. Hepp, prof. dr. K. Schilder, dr. J. Thijs en prof. dr. D.H.Th. Vollenhoven benoemd werden - om te rapporteren over meningsverschillen die in de Kerken doorwerkten en die in de pers vaak voor hevige debatten zorgden, viel daar ook de zaak over het genadeverbond onder. Vollenhoven en Schilder - zij hadden zich inmiddels uit de commissie teruggetrokken, terwijl Greijdanus dit reeds in 1938 had gedaan - dienden in 1939 bij de generale synode van Sneek een | |
[pagina 28]
| |
minderheidsrapport in, voorzien van een brede inleiding, ‘Van Oorzaken en Redenen’. Zij analyseerden onder andere in hun rapport of er voor 1936 gangbare leringen over het verbond voorkwamen en of deze er na 1936 waren geweest. Zij moesten concluderen, dat er zowel voor als na 1936 in de Gereformeerde Kerken niet gesproken kon worden over gangbare leringen inzake het genadeverbond.
In de inleiding tot de preek stelt Schilder, dat de verbondsprediking komt met een dubbele sanctie: genade en straf. Wie de belofte gelooft en de eis inwilligt, ontvangt genade: de verbondszegen. Maar wie de belofte niet gelooft en de eis verwerpt, die treft straf: de verbondswraak. De straf, de wraak, de vloek behoren wezenlijk tot het verbond, niet alleen in zijn oud-testamentische, maar ook in zijn nieuw-testamentische vorm. De reden dat Schilder in zijn inleiding zo de nadruk legt op de verbondswraak moet gezocht worden in de discussie die zich eind 1938 had afgespeeld met dr. J. Thijs - later een van de deputaten van de synodale commissie inzake de meningsverschillen - en hemzelf. In De Heraut had dr. J. Thijs geponeerd, dat de verbondswraak in de nieuw-testamentische bedeling had opgehouden te bestaan. Volgens hem kon men wel onder het Oude, maar niet onder het Nieuwe Verbond het genadeverbond naar zijn ‘wezen’ verbreken; onder het Nieuwe Testament kon het zijns inziens slechts in zijn ‘verschijning’ verbroken worden. In een aantal artikelenGa naar eind8. weersprak Schilder deze mening en stelde hij ‘wel degelijk te geloven aan verbondswraak, ook onder den nieuwen dag’.Ga naar eind9. Aan het begin van zijn artikelen over ‘verbondswraak’ verwees hij naar zijn publicatie Wat is de hel?, waarvan in 1932 de derde druk was verschenen.Ga naar eind10. Daarin had hij zich aangesloten bij Bavinck en geconcludeerd dat de helse straf verbondsstraf is, als verbondshandhaving van Gods zijde. Schilder stelde, dat de ver- | |
[pagina 29]
| |
bondsgeschiedenis haar weerspiegeling vindt in het leven van de hemel en in het wedervaren van de hel. ‘De opklimming der verbondsmajesteit, haar in den loop der eeuwen voortschrijden van kracht tot kracht, vindt in de hemelgeschiedenis haar reactie; en nu zou ze het niet hebben in de hel? Maar ons geloof in de eenheid van Gods werk in het heel-al verbiedt ons op dit pad mee te gaan.’Ga naar eind11. Vervolgens ging Schilder in op de opvattingen van de gereformeerde theoloog Jacobus Trigland (1583-1654, bestrijder van het remonstrantisme, deelnemer aan de Nationale Synode van Dordrecht, hoogleraar te Leiden) en behandelde hij uitvoerig Jeremia 31, Romeinen 9-11, Hebreeën 12:25 en enkele passages uit de Dordtse Leerregels. Hij concludeerde, dat de verbondswraak van het Oude Verbond in het Nieuwe doorging. De verbondswraak vormde een essentieel bestanddeel van de verbondsstatuten, ook onder het Nieuwe Testament. ‘Juist omdat het verbond een wederkeerige, tweezijdige obligatie is, gaat binnen het kader van die tweezijdige verhouding de belofte vergezeld van de dreiging. Beide zijn “conditioneel”; dat wil zeggen de belofte wordt vervuld in geval zij door geloof wordt aangenomen; de dreiging wordt vervuld, indien de vereischte gehoorzaamheid (inclusief natuurlijk het geloof) ontbreekt.’Ga naar eind12. De ontkenning van de verbondswraak noemde Schilder ontkrachting van het verbond. Want de substantie van het verbond is altijd dezelfde geweest, al kan de wijze waarop het verbond werd voorgesteld en gepredikt sterk wisselen, De dreiging behoort daarom bij het wezen van het verbond. ‘De verantwoordelijkheid wordt in het verbond nooit opgeheven; integendeel: verbondsprediking is het scherpste appèl op de verantwoordelijkheid. Waarom ze ook zoo ongemeen ernstig is. En ontdekkend. Afsnijdend. Neerwerpend. Alle onschuld benemend. Troostend, maar met stuksnijding van alle duivels-oorkussens. Een verbod, om met een ingebeelde hel op weg te zijn naar den hemel. En een verhinde- | |
[pagina 30]
| |
ring, om met een ingebeelden hemel naar de hel te gaan. Als het maar zoo wordt gepreekt, als het gezegd is. En als het ook maar zoo wordt aangenomen.’Ga naar eind13. Schilder pleitte voor een volle, rijke, tweezijdige verbondsprediking: eis en belofte, waarin en waardoor God zijn verkiezing en verwerping realiseert.
Deze lijn wordt door hem ook getrokken in de preek over Ezechiël 9:3-5. In de eerste plaats zet Schilder uiteen dat de kern van het oordeel dat over Jeruzalem gaat, gelegen is in het feit dat de heerlijkheid des Heren de tempel verlaat. Deze heerlijkheid is het teken van Gods aanwezigheid en heenwijzing naar Jezus Christus. Schilder laat dan zien, dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen teken en betekende zaak: de tekenen kunnen weggevaagd worden, maar van Gods kant kan de betekende zaak blijven. Maar ook is het mogelijk, dat God zelf de betekende zaak en de tekenen wegneemt; dan is dat een oordeel. Slechts wie dwaalt zal zeggen: het teken is er, dus ook de betekende zaak. Nee, aldus Schilder, de tekenen kunnen weg zijn, terwijl de betekende zaak blijft. En dan is daar de kerk. Schilder trekt hier de heilshistorische lijn: dat God zijn huis verlaten heeft, is vervuld op Golgotha; dat God verhuisd is, is bewezen op het Pinksterfeest. En God verhuist, steeds opnieuw. Laat niemand, Israël noch de christelijke kerk, zich beroemen op uiterlijke tekenen. Want als de betekende zaak niet in het geloof gehonoreerd wordt, zeggen de tekenen niets en komt de verbondswraak los. Maar, zo zet Schilder in de tweede plaats uiteen, die verbondswraak komt niet zomaar los; het oordeel wordt bestuurd. Hij wijst dan op de man met de schrijfkoker tussen de zes mannen met hun vernietigingswapen. Schilder legt dit zo uit, dat het verbond een dubbele eenheid en een dubbele werking heeft: verbondswraak en verbondszegen worden persoonlijk bediend. Persoonlijke verkiezing en verwerping worden in het verbond ver- | |
[pagina 31]
| |
vuld. Er is in deze preek geen enkele vorm van verbondsautomatisme te vinden. En ook hier trekt hij weer de heilshistorische lijn: van Ezechiël naar het laatste oordeel. In de derde plaats wijst Schilder op de grens van het gericht, het persoonlijk geloof. De genade gaat voorop: de man in linnen gekleed die hen, die de betekende zaak kennen, tekenen moet; daarachter komt dan het oordeel. Van Ezechiël gaat het naar de gemeente van het nieuwe verbond. Elke verbondsprediking heeft twee kanten: het kruisteken van de verbondszegen en het vernietigingswapen van de verbondswraak. En ook hier trekt Schilder de heilshistorische lijn naar het boek Openbaring. Voor het laatste gericht komt de antichrist in de gedaante van het beest uit de zee en het beest uit de aarde, dat zijn volgelingen zal tekenen. Maar wie dat teken dragen zullen hun verderf tegemoet gaan. In de vierde plaats stelt Schilder: God komt altijd weer zijn volk in de vuurproef werpen. Zalig zijn zij, die in Christus zijn aangetekend! |
|