Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdOm wat reden spreekt God de Heere: ‘memfomai’?Ga naar voetnoot1)......welk verbond met Mij zij vernietigd hebben...... ......want zij zijn in dat mijn verbond niet gebleven...... We hebben gezien, dat Jahwe over zijn bondsvolk spreekt: ‘memfomai’, het gaat hier niet goed.Ga naar voetnoot2) Maar waarom spreekt de Heere alzo? Wat is de inhoud van zijn klacht? Welk gravamen, welk bezwaar, welke klacht brengt Hij voor de rechtbank van 't verbond in (vgl. Micha 6)? | |
[pagina 315]
| |
Jeremia drukt dit alzo uit: ze hebben het verbond, dat Ik met hen had aangegaan, vernietigd (Aalders: ‘verbroken’). En de schrijver van den brief aan de Hebreën geeft er volgende parafrase van: ze zijn er niet in gebleven. Nu is het Nieuwe Testament een betrouwbaar uitlegger van het Oude. Voordat men dus aan het woord ‘vernietigen’, dat de Statenvertalers in Jer. 31 gekozen hebben, al te sterke consequenties verbindt, is het goed en geoorloofd, eerst te letten op de Nieuwtestamentische weergave. ‘Blijven in’, zegt deze. Ze zijn er niet in gebleven. Nu is de betekenis van ‘in iets blijven’ duidelijk genoeg. Men moet b.v. blijven in het geloof, daarbij volharden (Hand. 14:22). En evenzo is het plicht, te blijven in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen (Gal. 3:10, vgl. Deut. 27:26). Maar wie niet blijft in het geloof, heeft die het geloof zelf vernietigd? Neen. Want het geloof als menselijke akte bezat zo iemand niet, en de geloofsinhoud blijft recht overeind staan. Evenzo de gelovende kerk, schatbewaarster der geloofsgoederen. Of, wie niet blijft in hetgeen geschreven is in het wetsboek, heeft die soms het wetsboek vernietigd? Neen. Het blijft wat het is: heel de geschreven thora blijft: er valt geen tittel of jota van ter aarde. De hier bedoelde menselijke zonde is dus niet-naleving, en in dezen zin niet-vervulling van de bondsoorkonde (Hauck, in Kittel, Wtbch). Maar Gods oorkonden laten geen tittel of jota ter aarde vallen.
Tot gelijk resultaat brengt ons ook de overweging van de door Jeremia zelf gekozen Hebreeuwse woorden. Het in Jer. 31:32 gekozen Hebreeuwse woord (‘verbroken’) komt ook voor in Jer. 11:10; ook daar is de klacht, dat de beide huizen Israëls het verbond verbroken hebben, dat Jahwe met hen had gemaakt. Maar uit vers 8 blijkt, dat de Heere van zijn kant zich houdt aan de verbondsstatuten: daarom komt er ook een zware straf, zoals de oude ‘afspraak’ trouwens luidde. Evenzo is de gedachtengang van Deut. 31:16 en 20. Daar wordt de bondsbreuk van de Israëlieten voorspeld, maar de Heere houdt ten overstaan van dezen komenden afval bij voorbaat reeds met nadruk vol wat Hij eenmaal dreigend ter voorziening in zulke gevallen sprak: en Hij verlangt, dat Mozes dit alles zo zal vastleggen in een tekst om van buiten te leren, opdat het nageslacht wete: wij zijn wel afgeweken, maar de Heere | |
[pagina 316]
| |
zelf bleef bij wat eenmaal gezegd was. Evenzo spreekt Lev. 26:15, Ezechiël 44:7 (toch houdt de Heere vol, vs. 9), Gen. 17:14, Jes. 24:5 (het eeuwige verbond wordt overtreden, maar zelf blijft het). Reeds hier blijkt, dat een verbond ZOVER HET DEN HEERE BETREFT, niet kan vernietigd worden. We moeten dan ook nog éven verder gaan: twee hoofdstukken maar (Jer. 33:20, 21), om deze dingen nog scherper te doorzien. De Heere geeft daar (met gebruikmaking van hetzelfde Hebreeuwse woord, door ‘verbreken’ weergegeven) een vergelijking. Hij heeft een ‘verbond’ van dag en nacht. Dat wil zeggen: als Schepper heeft Hij soeverein verordend, dat dag en nacht elkaar steevast op zullen volgen. Een natuurverordening dus. Een ‘verbond’ heet het, omdat er een punt van vergelijking is: de vastheid. Hier betekent ‘verbond’ zoveel als beschikking. Een door God zonder enige invloed van buiten af genomen soevereine beschikking, dat op den dag de nacht zal volgen en op den nacht de dag. Welnu, zo spreekt die Schepper, thans optredende als Herschepper: zo min iemand mijn scheppingsordinantie omtrent dag en nacht kan op zij zetten, verbreken, vernietigen (in den zin van: uit de wereld wegnemen uit kracht van een eigen vrije tegenbeschikking), zó min zult gij het verbond, d.w.z. de vaste verordening, van mijn genade kunnen verbreken, op zij zetten, uit de wereld wegnemen. Daar stáán we dus voor het merkwaardige feit: dezelfde profeet zegt: gij hebt een vroegere verordening (‘verbond’) zó schandalig gesaboteerd, dat de Heere genadig zei: Ik zal dan maar een nieuwe stellen. Maar denk er aan: Hij blijft vrij. Al verklaart hij den ouden status quo vervallen door een nieuwen te scheppen, gij kunt die nieuwe ordening niet op zij werpen, evenmin als de oude. Hij schafte die af, maar gij niet! Hier is duidelijk, dat het woord ‘verbond’ bedoeld wordt in den zin van goddelijke beschikking. Die beschikking nu is inhoud des geloofs. Ook zij wederom. En nu kan de mens iemand blijken, die ‘in het geloof niet blijft’. Maar daarom blijft die geloofsinhoud toch zelf wel overeind staan? Zo kan ook de mens in die verbanden, waarin God hem wat te doen geeft, de gegeven zedelijke bevelen schenden. Tussen de beschikking zelf van dag en nacht kan hij geen speld krijgen: daar staat hij met zijn vermogens buiten. Meen echter NIET, dat hij NIET de ZEDELIJKE VOOR- | |
[pagina 317]
| |
SCHRIFTEN, die God als SPREKEND Wetgever heeft gegeven AANGAANDE die dag-en-nacht-beschikking zou kunnen overtreden. Hij kan b.v. van den dag een nacht maken en omgekeerd: er zijn kinderen der duisternis, die des nachts zijn, niet des daags. Ze storen zich niet aan de natuurlijke orde. Want ze slaan de dienaangaande extra hun gegeven zedelijke voorschriften in den wind. Ze zullen dan ook de gevolgen daarvan ondervinden. Maar juist óók daarin handhaaft de scheppings-verordening haar vastheid en onverbrekelijkheid. Welnu, iets dergelijks voltrekt zich ook ter zake van het verbond der genade, in al zijn fasen. Daar zit een verordening Gods achter. Ze ligt er ook in uitgewerkt. Voorzover die verordening (diatheke) Gods eenzijdige beschikking is (met door Hem te voren ingedachte en geschapen verbanden inclusief rechtsverbanden) kan niemand haar ooit op zij werpen. Als zo'n verordening plaats maakt voor een nieuwe, dan is dat puur en alleen, frank en vrij, Gods eigen éénzijdige soevereine beschikking. Maar - alle verordeningen worden in daarbij komende zedelijke geboden en normen afgekondigd en in die zedelijke geboden wordt de mens gehouden Gods vrijmachtige beschikkingen te volgen met zijn gehoorzame; d.wz..daaraan te beantwoorden in eigen daden-van-wil, -van-geloof, -van-dienst. Als God dondert, moet ik niet een jazzplaat af laten draaien op den in brand staanden bergtop. Als Hij dag en nacht regelt, moet ik mijn leven en arbeid en sociaal verkeer daarnaar inrichten. Als Hij een Sinaïbeschikking geeft, moet het volk daarop gehoorzaam reageren. En als Hij - klagende over de toestanden na Sinaï - een nieuwe beschikking treft, dan moet ik daaraan beantwoorden, zover het aan mij is opgedragen, bevolen, te verstaan gegeven. Ik kan wel aan die zedelijke geboden aangáánde de beschikking ontrouw worden. Maar die beschikking zelf gaat onherroepelijk door. Nooit zal ‘Israël’ een verzande stroom zijn. En dus is op de vraag, waarom Jahwe optreedt met zijn ‘memfomai’, maar één antwoord: Hij klaagt niet over zijn eigen beschikking, maar over de menselijke reactie daarop. En aangaande de mogelijkheden en grenzen dier reactie gaat Hij nu een nieuwe beschikking treffen. Die Hij bekend maakt in en voor den bondskring, waaraan Hij exegese geeft van zijn verordeningen en afkondiging doet van zijn beloften en zedelijke bevelen. |
|