Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Zie, de dagen komen.Ga naar voetnoot1)Zie, dagen komen...... Profeten zoeken niet zozeer het einde als den einder. Men heeft zo vaak van hen gezegd, dat zij het einde zoeken, en dat hun grootste loon hun zou gegund mogen heten, indien zij een voor-spelling aangaande de toe-komende dingen hadden kunnen spreken met gezag. Zó sterk werkt deze voorstelling aangaande het loon eens profeten op de geesten in, dat men een profeet te sterker, en 'n profetie te werkzamer en te dierbaarder acht, naarmate de inhoud van een bepaalde profetenspreuk meer naar voren in den tijd kan geschoven worden. Hoe dichter de profeet in zijn voorspellen naar het einde der dagen, op de laatste bedeling, naar wat niet vóór, doch áchter den drempel ligt, die Oud Verbond van Nieuw komt scheiden, hoe mooier plekje hij krijgen moet in de eregalerij der godsgezanten. Het einde......toon ons het einde, en wij zullen u, profeet des Allerhoogsten, zeggen, hoe ver gij in de gunst van God anderen hebt mogen vóór gekomen zijn. Doch deze lof is niet betamelijk. Omdat hij niet zich richt naar het loon, dat God aan zijn profeten gunt. Hun grootste loon is immers niet, dat zij een einde, doch dat zij den einder wijzen. De einder is zo iets wat de Grieken noemen: horizon. De horizon, dat is de grens van ons gezichtsveld. Hij is die - denkbeeldige - lijn, of curve, die voor onze ogen den bodem, waarop wij staan, dat is: de aarde, afgrenst, omdat aan den anderen kant van die ‘lijn’ ‘terreinen’ liggen, die ons oog evenmin doorzoeken als onze voet betreden kan. Maar het verschil is duidelijk. Wie het einde wijst, die wijst maar één kant uit: naar voren, naar waar de zon ondergaat. Maar wie naar den einder wijst, die wijst alle kanten uit: naar voren én naar achteren. Naar waar de zon ondergaat, doch ook naar waar zij opgaat. En waar beginningen en beginselen te wijzen zijn.
Nu, toen de ogen van Jeremia den einder zochten, toen liet de Geest hem zien, wat na de dagen-van-heden aanstonds volgen zou. Een balling ziet al héél ver, als hij wat aan de andere zijde van de | |
[pagina 297]
| |
scheidslijn tussen ballingschap en vrijheid ligt, vaag kan onderkennen. Zeggen we ‘vaag’, dan bedoelen we niet: onzeker, maar: zonder scherpe distinctie van wat achter den horizon-van-vandaag in het daarna komende veld-van-tijd-en-ruimte toch nog werkelijk zal te onder-scheiden zijn. Te onderscheiden, maar zonder, dat het te scheiden wezen zal. Want het beginsel, dat is aan den einder. Het nieuwe begin. De nieuwe zonsopgang. En hoe veel nu achter dien einder komt, dat weet niemand. Maar de profeet weet wel: het beginsel werkt dóór.
Dus spreekt Jeremia in de door ons geciteerde hoofdstukken 30 en 31 over wat geschieden zal na de ballingschap. Is Israël in nood? Er zal verlossing komen, Gods goedheid is zeer groot. Begint die verlossing pas in een andere wereld? In een nieuwe dimensie? Op een schoongeveegde aarde? In een Nieuw Testament, dat na zoveel jaren, of jaar-weken, wel-geteld, aan zal breken? O neen.
Het nieuwe, dat Jeremia ziet komen, dat breekt zich baan in en door de catastrofale verlossing, die Jahwe zal geven, als Hij zijn ballingen weer heenleidt naar 't beloofde land. Wat Hij daarin en alsdan zal werken, dat zal natuurlijk dóór-werken. Hoelang, vraagt u? Vraag dat niet meer: wie weet de eindeN nu te meten van wat achter den eindeR ligt, achter den horizon van heden? Het zal doorwerken tot den tijd, waarin het heil zal komen tot de volken, den dag, dien men later noemen zal: den dag van 't Nieuwe Testament. Het zal óók doorwerken tot aan de parousie van Vorst Messias, eenmaal komende, na lijden, in heerlijkheid. Het zal doorwerken tot in alle eeuwigheid. Wát zou niet door-werken, wat God principieel komt werken? Maar het begint al dadelijk na de ballingschap. Naar de gelegenheid van dien tijd. Het zet zich voort tegen en ook na den tijd van de aankomende Filistijnen, Tyriërs en Moren, den dag van 't Nieuwe Testament. En het werkt eeuwig na. Maar het werkt telkens naar de gelegenheid des tijds, die na dien horizon zal liggen. En het zal eenmaal werken naar de gelegenheid der eeuwigheid, die voor het geloof wenkt achter de laatste horizonten, die de laatste profeten en getuigen zullen afzoeken. Ook dat nieuwe verbond, waarvan ons hoofdstuk 31 spreekt, komt dus al vóór het dusgenaamde Nieuwe Testament. En het zal daarna doorwerken, naar de gelegenheid van den tijd, die daarmee aanbreekt. | |
[pagina 298]
| |
Zie, de dagen komen! Achter den horizon ligt wat nieuws. Chedasjah.Ga naar voetnoot2) Wat ligt er achter dien horizon? Vrijheid, merdeka, maar dan éne, die evangelisch wordt geleid, en voor de kerk weer plaats maakt, in haar eigen land, en de revolutionairen, de rebellen, naakt uitstroopt (30:3). Verscheurde banden (8); rustig leven (10), en wraak over de ‘beesten’ der wereld (11, 16); een nieuwe stad, waarin men wederom kan zingen (18, 19). En een eigen soeverein, en zelfbeschikkingsrecht (21). Dat begint dadelijk achter dien horizon. Maar 't kan nog wel wat duren, eer die eigen Soeverein er is. Maar 't ligt al in 't verschiet en 't een hangt met 't ander samen. Zie, de dagen komen. Achter den horizon ligt wat nieuws. Chedasjah. Wat ligt er achter dien horizon? Zending (terzelfder tijd, 31:1), die vrucht draagt; en reunie (9) en een herstelde altaardienst (14), en volksherstel (17) en bekering (19). Zie, de dagen komen. Achter den horizon ligt wat nieuws. Chedasjah. Wat ligt er achter dien horizon? Herstelde vruchtbaarheid (naar de oude belofte) (27); wederopbouw (28), aanvaarding van individuele eigen verantwoordelijkheid (29). Zie, de dagen komen. Achter den horizon ligt wat nieuws. Chedasjah. Wat ligt er achter dien horizon? Een nieuwe actie van Gods voorzienigheid (31) in de oude verbondshistorie, en tengevolge van die nieuwe krachtuitzending Gods een parallelverschijnsel met de bekering (van volk en individu) (19, 29). Niet meer een napraten van anderen (34), niet meer een afschuiven van de individuele verantwoordelijkheid op massa en clerus (33), maar een aanvaarding van Gods verbond, overeenkomstig de oude eisen. Dat alles komt van ‘achter den einder’. En het is één geheel. En het voltrekt zich naar de gelegenheid van elken navolgenden | |
[pagina 299]
| |
tijd. En over het collectivum van de weergekeerde, vrijgemaakte kerk. De van Babel vrijgemaakte kerk, na de ballingschap. De van Joodse binding vrijgemaakte kerk, na Pinksterfeest. De van alle zonde en leed vrijgemaakte kerk na de parousie. Maar voor die laatste voltrekt het zich naar de gelegenheid der eeuwigheid. En over een adequaat gezuiverd kerkcollectivum. Want alles komt naar de mate van zijn ‘bedeling’. |
|