Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdProsopolepsie - vooral niet als kerkelijke praxis.Ga naar voetnoot1)Hebt niet het geloof in onzen in heerlijkheid zijnden Heere Jezus Christus met persoonsaanneming. Over de prosopolepsie - de ‘aanneming’ van een persoon om zijn persoon - hebben we enkele weken geleden in ons blad aan deze zelfde plaats geschreven. Wie in hetgeen hieronder volgt ons inzicht ter zake van de bedoeling der H. Schrift wil kennen zal dus hetgeen toen gezegd is thans moeten in rekening brengen. Want we hebben toen gezien, wat prosopolepsie eigenlijk is en waarom ze bij den levenden God onaannemelijk is en altijd blijft. Men heeft wel eens Jacobus en Paulus tegenover elkander willen plaatsen. Maar óók op het punt van den afkeer der prosopolepsie reiken beiden elkaar de hand. Paulus wil de kerk ertegen waarschuwen, Jacobus ook. Beiden weten ze, dat zowel de Joodse als de Griekse wereld theoretisch en praktisch zich aan de persónen vergapen, en hen om wat in of aan hen is aannemelijk achten bij God | |
[pagina 269]
| |
en mensen. Maar Paulus zegt tot de kerk: het principe der volstrekte onaanvaardbaarheid van enige prosopolepsie heeft Joden en Grieken bij God verwerpelijk doen zijn en de kerk doen leven; zou dan de kerk weer vervallen in de persoons-aanneming, waarvan de radicale verwerping haar fundament is? Immers neen? En daarom vermaant Paulus de éne máál de christelijke slaven, den anderen keer de christelijke slavenhouders, dat zij alle persoons-aanneming gram zullen zijn, gelijk hun Vader in de hemelen haar haat. Niet anders nu doet Jacobus. Ook hij vermaant de kerk geen voet te geven aan prosopolepsie als kerkelijke figuur. Want juist cmdat het onaannemelijk-zijn van den persoon petra der kerk is, is zij als kerkelijke figuur heel en al misplaatst en betekent haar praxis stijl-verlies. Daarom laat Jacobus ook zo scherp het onkerkelijke karakter van dit kwaad zien. Hij doet dat door zijn woordkeus en door zijn woordverbinding. Hij zegt: hebt niet het geloof, houdt niet het geloof, de kerkelijke belijdenis, aan de hand met persoonsaanneming. Dat is ongeveer een gelijke zegswijze als b.v.: wees geen minister der kroon met gezagsverwerping, of: gaat niet naar de kerk om te slapen. Jacobus wil tussen gelovig-zijn en personen aannemen een zo scherp mogelijk contrast voelbaar maken. En dat contrast is ook zo scherp als 't maar wezen kan. De kerk put haar leven uit herschepping. En die komt steeds opnieuw met nieuwe aanvangen; ze schépt die aanvangen waar zij immer maar verkiest en breekt den afval der traditie-bezweerders door het verwekken van profeten uit duistere hoeken: de rijken halen hun neus er voor op, maar de Geest haalt Gods verkorenen er uit. Van dynastieën heeft alleen de válse kerk het moeten en ook willen hebben. En van ‘standen’. En van ‘klassen’ en ‘kringen’. Van het verbond, evenwel en dús van het steeds weer teruggaan ván de gemeenschap tót den enkelen persoon met de verkondiging, dat het verbondsgoed en de bondsgehoorzaamheid een zaak des harten is, terwijl er geen generaal subject des ‘harten’ overigens bestáát, om dáárop onze eigen verantwoordelijkheid af te schuiven, - van zó'n verbond moet de ware kerk het hebben. En daarom roept Jacobus zijn broeders toe: om uws levens wil. laat die vervloekte prosopolepsie, waaraan Grieken en Joden te gronde zijn gegaan, niet weer in de kerk binnenkomen. Want dan is het met u gedaan. - | |
[pagina 270]
| |
En zien wij het niet? Een kerk, die niet vraagt, WAT er gezegd wordt, doch door WIEN en dáárvan laat afhangen, óf ze antwoord geven zal, en zo ja, wat, zo'n kerk is onbekwaam tot het koninkrijk Gods, en dus ook tot vrijmaking. Aan prosopolepsie gaat op 't ogenblik vlak naast ons heel een kerk ten onder. Nepotisme aan haar scholen. Genealogische tabellen ter tafel vóór de behandeling, goed of kwaad, van haar adviseurs en leden. Standsvertrouwen, klassejurisdictie, familie-gewenning, in haar beleid. En een zó sterk leunen op personen-in-groepsverband, dat de vraag of God in dezen of genen soms een nieuwe opening voor zijn Woord gemaakt heeft, niet eens een beurt krijgt op het agendum van hun dagen. Weest gewaarschuwd voor u zelf. Vraagt niet WIE iets zegt, welke groep een vaandel ontplooit, of wel het juiste midden der groepswijsheden gezocht is. Beproeft alleen alle dingen (naar het Woord) en behoudt het goede. Want, zo zegt Jacobus: we hebben toch een Heere in heerlijkheid? Hij bedoelt den Heere Christus, verhoogd zijnde aan Gods rechterhand. Hij is daar zó hoog verheven, en ook zó volkomen ánders, dat elk autoriteitje, dat in de kerk tegenover medebelijders zou willen indruk maken met zijn decorum en zijn decoratiën, zijn stands- of groeps-privileges, belachelijk wordt bij zóveel heerlijkheid en in zó hemels licht. In 't donker vallen alle verschillen weg? Hoeveel te meer in 't licht! In het waarachtige licht van onzen Kurios in glorie. Als de zón opgaat is mijn 20-kaars lampje niet meer beschaamd dan dat van 60. En dat van 60 niet minder. Er is maar één vraag in de kerk: wie spreekt conform het Woord? |
|