Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Heilig’ hoerenloon.Ga naar voetnoot1)En haar hoerenloon zal den HEERE heilig zijn. Het laatste bijbelboek stelt de kerk als toegewezen erfgename van den totalen schat der wereld in uitzicht. Want haar godgeheiligd zaad zal 't gezegend aardrijk erven. De eer en heerlijkheid der volkeren wordt straks binnengedragen in het nieuwe Jeruzalem, zo lezen we. Men zal ook de heerlijkheid der koningen en der natiën daarin brengen. (Openb. 21:26, 24). Die ‘heerlijkheid’ en die ‘eer’ zijn te verstaan als de uiterlijk zichtbare glorie, als de rijkdom van de machten der wereld. Deze zullen aan de kerk ten dienste komen, aldus de gedachtengang van de Openbaring van Johannes. Wanneer? Pas in den oordeelsdag? Als vrucht van de ‘progressieve’ werking der ‘gemene gratie’, zoals sommigen willen? Hoe weinig steun de Schrift zelf aan zulke opvatting biedt, kan blijken uit één van die oudtestamentische plaatsen, waar van bovengenoemde profetie uit Johannes' Openbaring de eerste aanduidingen, immers van denzelfden Geest, liggen. De plaats, waarop wij doelen, is (naast Jes. 61:6, en voorts 45:14, 18:7; Psalm 68, Hagg. 2:7-9) ook Jesaja's profetie aangaande Tyrus. Van Tyrus zal ‘het hoerenloon den Heere heilig zijn’......Wat mag dit zijn? De beeldspraak van de samenhangende verzen geeft op die vraag het antwoord. Tyrus, de rijke, kunstig gebouwde handelsstad, het ‘Venetië’ van Azië, gebouwd in zee, zal zijn overheersende positie verliezen; zijn macht zal verdwijnen, zijn invloed gebroken worden. In die dagen zal de vrijstaat Tyrus een vergeten hoer gelijk zijn; een | |
[pagina 205]
| |
ontuchtige, naar wie niemand omziet, ook al maakt ze nóg zoveel reclame, om voor zich de aandacht te trekken (16). En in déze periode zal Tyrus zijn inkomsten derven, zoals een vergeten hoer zonder inkomsten het stellen moet. Maar het lot zal zich keren; het wegvallen der aan Tyrus vijandelijke dynastie zal voor Tyrus de mogelijkheid van nieuwen bloei scheppen. Wéér zal dan die machtige handelsstad zich met de andere centra van handel en industrie en geldverkeer in verbinding stellen: de handelsgeest keert terug. Maar hij zal heidens blijven. En daarom zal Tyrus terwille van de economische betrekkingen, die het tot élken prijs behouden wil, met het grootste gemak zich ‘aanpassen’ aan de heidense culturen en aan de verschillende ‘religies’ van de naties, waarmee handelsverdragen worden afgesloten. Dat zal het hoer-achtige van Tyrus zijn: een volk, een staat, die om het gewin ‘de eer’ prijsgeeft, die de penetratie van allerlei vreemde cultuur en ‘religie’ bevordert binnen eigen grenzen, om maar te kunnen verdienen, zo'n volk en zo'n staat zijn gelijk aan de prostituée; en als straks van den steeds verder opgevoerden handel de winst wordt opgestreken, en de banksaldi groeien, en de eigen munteenheid wordt tot standaard, dan noemt een profeet die winst heel nuchter en zakelijk: hoeren-loon. Om die winst te krijgen, heeft men zich verkocht aan vreemden, en aan de ‘mannen’, d.w.z. de ‘goden’, die niet eens van Tyrus zelf waren. Daarom zal Tyrus zijn winst tenslotte toch nog weer derven. Eerst zal het van ‘alle koninkrijken’ de baten tot zich trekken, en van allen profiteren. Doch aan dat ‘profiteren’ ontbreekt het karakter van het absolute, het grondwettige, het fundamentele, en dus ook van het duurzame. Tyrus blijft niet in der eeuwigheid. Slechts de kerk blijft tot in alle eeuwigheid; ‘het koninkrijk’ is niet van Tyrus, doch van Jahwe, den HEERE. En zo zal Tyrus, zijns ondanks, werken voor de kerk. Zijn winst, zijn hoerenloon, zal ‘heilig’ zijn aan den HEERE, ‘Heilig zijn’ betekent hier: bestemd zijn voor den HEERE. Zoals een offergave ‘heilig’ is, d.w.z. apart gezet is voor den HEERE, zó zal het kapitaal van Tyrus, zijn banksaldo, zijn winstmarge, tenslotte niet opgenomen zijn in een rechtlijnig groei- en bloeiproces van Tyrus, doch het zal ten goede komen aan die éne macht, die alle andere overleeft: de kerk. Heeft niet Cyrus (Kores), die knecht van den Heere, bevel gegeven, dat met steun óók van Tyrus de tempel van Jahwe zou worden gerestaureerd volgens Ezra's mededeling (1:4; 3:7)? Dat is een symptoom: tenslotte arbeidt de wereld van Noach voor de ark; verwerft Egypte | |
[pagina 206]
| |
zich rijkdom voor de gemeente, die het pascha zal gaan vieren in een woestijn, die doortocht is naar een belofte-land; wordt heel de wereldhistorie beheerst, van den Raad Gods uit, doordat God aan de spits van alle vergaderingen-van-mensen zijn kerk zich heeft geplaatst; en wordt de aarde met al haar belevenissen eenmaal de goed schoongeveegde woonplaats van de nieuwe mensheid, die Gods kerk is, 't ware Israël. Maar daarmee is wat Tyrus deed, en won, niet als ‘gemene gratie’ ons getekend. Hetgeen het deed, dat is hoereren. En wat het won, dat heet hier: hoeren-loon. Geen gratie-volle blik van God slaat Tyrus gade in een ‘algemene’ gunstige gezindheid; de onderstelling zelve reeds van een ‘algemene’ én een ‘bijzondere’ gezindheid Gods ten aanzien van dezelfde personen en ambtelijk gekwalificeerden, ware in strijd rééds met de leer van Gods eenvoudigheid. Neen, in toorn ziet Hij de hoer aan, met verachting ziet Hij neer op 't hoeren-loon. En als Hij dat hoeren-loon tenslotte aan zijn bruid, dat is: zijn kerk, ten goede komen doet, dan is die handeling Gods geen bekroning van wat in Tyrus werkzaam heet te zijn geweest als positieve, progressieve werking van Gods Geest als werker ener ‘algemene genade’, doch dan is dat openbaring van zijn toorn, die lang reeds hetgeen voor Tyrus winst leek, had beschikt, om factor te wezen van betekenis in het proces van Tyrus' zedelijken achteruitgang, en die het bestemd had om te ontgaan aan de rappe handen van Tyrus' zélfbeschikking. God had het voor zijn kerk beschikt: de hoofdsom der geschiedenis is immers deze dat alles is van ons, doch wij van Christus en Christus van God? Want als wij Hem verachten, dan dreigt Hij ons, dat Hij alle schijnbaar goede ons ten kwade keren zal. Doch als wij in den naam des Vaders gedoopt worden, zo verzekert ons God de Vader, dat Hij ons van alle goed verzorgen en alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keren wil. Wel heeft Hij steeds behagen in zijn eigen werken, maar nooit in Tyrus' zondaren en zonden. Het loon dat Tyrus incasseert, is loon der hoererij: laat ons de drift van déze zónde nimmer een door Gods gemene gratie geleide progressie van schéppingsgaven noemen. En laat ons niet vergeten, dat de wereld altijd, en dús ook nu, doodgaat aan het kwaad der vrijwillige openstelling van haar grenzen voor vreemde, hoerachtige penetratie, van valse culturen en religies. Zulks alles terwille van de economische ‘voordelen’. Het proces heet heden Tyrische alliantie met de grootmachten, en morgen | |
[pagina 207]
| |
Europese wil-tot-Amerikanisme, of westerse Sovjetisering, na Germanisering. En het miserabelst is daarbij de aanblik op een - kérk, die haar karakter niet meer weet te onderkennen en bewaren; die geen ander conferentie-woord kan zeggen, dan: dat ze ‘boodschappen’ hoort van ‘boelen’-van-ver-weg. Het heten ‘boodschappen’. Billetsd'amour zijn ook boodschappen; het komt slechts op den inhoud aan. Wee de kerk, die niet meer lééft uit het woord: uw Maker is uw Man......Hij roeit hén uit die afhoereren, en Hem den trotsen nek toekeren......en zulks juist dán, wanneer ze o zo plooibaar záchte ogen slaan ‘op......andere goden en hun prostitutie-knapen, hun kedesjen’, die vergeefs hun hoerenloon den tempel hunner keuze wijden. God zal het rapen voor zijn arme kerk, als hij hen zélven weg-raapt in den dag der wraak. |
|