Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
De weg-bereider maakt ernst met zijn ambt.Ga naar voetnoot1)En Jezus antwoordde hem, zeggende: er is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods......Er is geschreven: gij zult den Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen......Er is gezegd: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken. We hebben gezien (in de vorige overdenking), dat na zijn doop in den Jordaan de Messias zich plaatst onder de arbeiders van den wegenbouw des Heeren Heeren. Zeker, Hem, den Messias zelf, moest de weg bereid worden, Hem, als den Koning. Maar Hij zelf was in merg en been doordrongen van de gedachte, dat zijn eigen Koningschap alleen dán mocht bestaan, wanneer het zich ondergeschikt maakte aan dat van den Vader; aan Wien het zijne eenmaal over te leveren zou zijn (1 Cor. 15). Dus neemt Hij plaats onder de wegwerkers van den Koning der Ere. Hij is onder hen de minste, de zwaarst belaste. Het dreunt in zijn geest: bereid den weg des Heeren, maak rechte paden voor Diens voet, slecht de heuvelen, vul de gaten in den weg.
Nog nauw heeft Hij dit hoogste ambt, dat de vormen van het laagste ambacht aan moet nemen, op zich genomen, of de Geest drijft Hem uit in de woestijn. De tweede Adam moet de proef doorstaan. Hij bewijze zulks in een ure van uiterste beproeving.
Nu plaagt zijn God Hem met een gans verschrikkelijken honger. Het scherpste zwaard is dat, vooral voor den minste van Gods wegwerkers. Honger hindert den arbeider, ook naar den geest. Nu komt de vraag, of Hij eigen-machtig brood zal némen: kan Hij van deze stenen geen brood maken? Een kleine transsubstantiatie, - en er is genoeg voor Hem te eten. Hij kán het immers? Maar Christus weigert dezen ingreep op het plaveisel, dat God onder zijn voeten blijkbaar heeft gelegd. Zal Hij die stenen daar in brood veranderen? Maar dat ware stenen wegruimen voor zijn eigen wagen. Het ware de gaten vullen voor zijn eigen zegetocht. Het zou | |
[pagina 102]
| |
een mirakel zijn ten bate van Hem zélf. En géén mirakel vindt ooit in Hém zijn doel; alle mirakelen hebben hun doel in den Koning der Eeuwen, den eeuwigen God; ze hebben Hém te dienen naar het van Hem afgekondigd gebod. Dus laat Hij die stenen liggen; figuurlijk is dat: de stenen ruimen voor zijn God. Hij meent het met zijn ambt van wegbereider.
Nu plaagt zijn God Hem met een gans verschrikkelijken machtswil. Daar ziet Hij voor zich liggen al de koninkrijken van de wereld. Hoe Hij ze nemen wil! Hem worde gegeven alle macht in hemel en op aarde! Nu komt de vraag, of Hij de eigen-machtigheid als positum erkennen zal: of hij de facto zich zal conformeren aan den bestaanden toestand. Dit is de bestaande toestand, dat de Satan overste van deze wereld is. Feiten zijn feiten; zou hetgeen geschied is ooit iets anders kunnen zijn dan normatief? Kom, Christus, erken de facto de regering van den Satan: ge moogt dat doen met behoud van eigen gevoelen. Eén keer de facto u conformeren, het zal de snelste weg zijn om over al die koninkrijken te regeren. Maar Christus weigert zich te conformeren anders dan aan den enigen Wetgever, naar diens geschreven wet. Als Hij zijn machtshonger zou bevredigen met terzijdestelling van de wet van God, dan zou Hij wel voor zich den weg bereid hebben om te komen tot zijn wereldregiment, doch niet voor God, den Koning aller Koningen. Dus weigert Hij den knieval voor den feitelijken overste van deze wereld, en huldigt niemand anders dan zijn God, die rechtens Koning is van al wat leeft. Hij méént het met zijn ambt van wegbereider.
Nog plaagt God Hem met een gans verschrikkelijken reformatiedrang. Daar ziet Hij onder zich den tempel van Gods kerk. Hij kijkt op al die mensen neer: ze zijn ‘de zijnen’. Hij ziet dat altaar, 't is een roep om Hem. Hij schouwt die priesters en levieten, - 't is zijn personeel, zijn typen zijn het ook. Wist men niet, dat Hij moet zijn in het huis van zijn Vader? Ach, hoe het alles in Hem perst en dringt, om dezen tempel en dit tempelvolk te reformeren! Hij wil dat huis nu zó wel schoon vegen......En nu komt de vraag, of Hij niet van de tempeltinnen naar beneden zich zal storten. Als Hij zich daartoe assumeert den dienst der engelen, dan zal Hij zéker niet te pletter vallen, - want ze zijn tot zijnen dienst gereed: van nu af zal men immers zien, dat de engelen op den mensenzoon komen neerdalen, | |
[pagina 103]
| |
Hem dienen, en zijn voet bewaren? Laat Hem hen dwingen tot zijn dienst, laat hen zijn wegen bereiden, de stenen van vóór Hem wegruimen. Een ostentatief mirakel zal langs den kortsten weg Hem tot ‘het zijne’ brengen en het tempelvolk zal die paradoxe tempelinvasie belonen met hosanna's, luid en krachtig. Maar Christus weigert zó'n invasie. Bij de grote weg-bereiding is niet Hij, doch God het laatste doel. Een dag-order aan de engelen moet, als Hij zijn naam er onder zet, verantwoord zijn tegenover God, die áller Koning is, de zijne ook. Waar moet het heen, als de éne knecht den ander voor zich annexeert, zonder dat de wil van áller Opper-Heer zich in die annexatie kond geeft? Dus weigert Hij het wonder van een verbluffende tempel-invasie; de reformatie van het Godshuis zál geschieden, doch langs den omweg van het kruis, den omweg van den gekromden en geploegden rug van dezen minste onder de weg-werkers van den Heere Tsebaoth. De omweg der gehoorzaamheid is altijd de kortste, al schijnt de weg ook lang te duren, al rijst geen eindpaal in 't verschiet.
Waarlijk, zulk een weg-werker paste ons, heilig, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hoger dan de hemelen geworden. Het is de Borg, die zich conformeert, ‘de facto’ en ‘de iure’, aan wat geschreven staat. De Tweede Adam heeft de proef doorstaan; - nu kan Hij worden uitgestoten tot het harde werk van wegbereider. Ach, hoe Hij nu zal zweten in den fellen zonnebrand: zijn sap zal worden veranderd in zomerdroogten. Want God méént het met het ambt van wegbereider. |
|