Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdWederopbouw.Ga naar voetnoot1)Toen ik zelf in het huis van Sjemaja, den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabel kwam, terwijl deze in geestvervoering was, zeide deze: ‘We moeten samen gaan naar het huis Gods, midden in den tempel, en de tempeldeuren sluiten, want men komt u vermoorden, ja bij nacht komt men u vermoorden!’ Maar ik zeide: ‘Zou een man als ik vluchten? En wie, die is als ik, zou den tempel kunnen binnengaan en in het leven blijven? Ik ga niet’. Ik begreep het wel: ‘Zie, God had hem niet gezonden om deze profetie aangaande mij uit te spreken, maar Tobia en Sanballat hadden hem omgekocht, opdat ik bang zou worden en aldus zou doen en zondigen. Dat ware dan voor hen een gelegenheid tot laster geweest om smaad over mij te brengen’. ‘Gedenk, o mijn God, Tobia en Sanballat, naar deze zijn daden! En ook de profetes Noadja en de overige profeten, die mij bang wilden maken!’ ‘Nehemias’, ‘de heylige Bouwmeester’, zoals Vondel hem aandient, is de man van Jeruzalems wederopbouw geweest. De verwoeste stad moest uit het stof herrijzen. Maar Nehemia is in de ziel gezonken het psalmwoord, dat zo de Heere de stad niet bouwt, tevergeefs de bouwlieden zich eraan geven. Wat van den bouw geldt, is ook voor den wederopbouw van kracht. Daarom is Nehemia niet de man, die den wederopbouw kan beginnen met ongelovigen of défaitisten. Als ‘binnen den kring van Juda’, d.w.z. in de gemeenschap der teruggekeerde ballingen de moedeloosheid aan het woord komt, dan zingen de vermoeiden een liedje: | |
[pagina 359]
| |
‘Des dragers kracht is op;
er is te veel puin;
wij, wij kunnen niet
den muur bouwen.’
(4:10, vertaling Noordtzij).
Die slappe lieden ook: van den geestelijken tegenstand, door de groep Sanballat geboden, reppen zij niet. Ze worden er niet door aangevuurd. Wederopbouw is een kwestie van materiële waarden, en van niet meer. Zij zien alleen maar puin. Den heiligen krijg zwijgen ze in hun kerm-liedje dood. Maar Nehemia gaat door: wee hem, als hij het niet doet. Hij ziet wél den heiligen oorlog. Wederopbouw is primair een geestelijk theocratisch begrip. Een étappe in den geestelijken strijd. Nu, hij ondervindt er dan ook al de zwarigheden van. Maar hij komt langs dien weg óók dagelijks verder in de goede, de alleen geestelijke en gelovige uitwerking van dat anders zo vage begrip van ‘wederopbouw’. Nehemia ondervindt de moeilijkheden, zo zeiden we. Wat al tegenstand: overval, hinder, sabotage, laster-campagnes, dreigement, fluistergerucht. En, niet te vergeten, intimidatie, gepaard met een poging, een wettige aanklacht tegen hem uit te lokken. Eerst wordt Nehemia bestookt met een ‘open brief’: Sanballat, de schrijver van het geslepen stuk, huichelt énkel vriendelijkheid; - och, och, Nehemia moest eens weten, hoe hij door allerlei onverantwoordelijke elementen van allerlei lelijks verdacht en beschuldigd wordt, tot van een greep naar de macht toe! Zou een conferentie tussen schrijver en geadresseerde geen raad verschaffen? Met de meeste hoogachting, uw dienstvaardige Sanballat. Maar Nehemia doorziet den listigen toeleg van intimidatie, die de bedoeling heeft, Nehemia er toe te brengen, het wederopbouwwerk te staken: de kracht van den leider is dan meteen gebroken (6:5-9). Nehemia's ondubbelzinnig antwoord evenwel bewijst Sanballat, dat de man-van-den-wederopbouw niet in de fuik gelopen is. Dan volgt een nieuwe aanval. Een ‘ons verder onbekende profeet’ moet nu ‘Nehemia in het voor hem als leek verboden tempelgebouw lokken (vgl. Num. 18:7), waardoor den priesters gelegenheid wordt geboden hem van heiligschennis aan te klagen en op dien grond om het leven te brengen’. Onder die priesters immers heeft Sanballats groep heel wat medestanders: het waren de officiële hoogwaardigheidsbekleders, die van den al te parman- | |
[pagina 360]
| |
tigen ‘leek’ niet veel moesten hebben en over zijn sociale hervormingen lang niet te spreken waren. De combinatie van trouweloze priesters en valse profeten is trouwens niet nieuw: Jesaja wist er óók alles van, en Micha eveneens. Als nu, waarschijnlijk op invitatie, Nehemia bij dezen valsen profeet op bezoek komt, raakt de man, casueel genoeg, in ‘geestverrukking’Ga naar voetnoot2), - de simulant! En weer zingt de sirene: Nehemia, laten we toch sámen naar den tempel gaan, sluipmoordenaars bedreigen uw leven, maar dáár zijt ge tenminste veilig. De Heere zelf geeft kénnelijk deze waarschuwing mij in! Maar Nehemia loopt ook nu niet in de val. Hij begrijpt, dat de quasi-gods-gezant omgekocht is, en zal niemand de kans geven, hem van illegale handelingen (als een in zijn geval den niet-leviet verboden overschrijding van den tempeldorpel) te beschuldigen. Mag hij blijven doorwerken, dan moet het volk weten, waar het om gaat. En moet hij, zoveel het vlees aangaat, eenmaal ten val komen, dan dient het volk nóg te weten, waar het om gaat. In dát geval zal de wederopbouw van den tempel zelfs nog door zijn persoonlijke schade wezenlijk gediend zijn. Ook al wordt hém troffel en zwaard door de Sanballats en andere verraders uit handen geslagen. Maar valt hij in het voor hem gesponnen net der vreesachtigheid of der illegale handelingen (hoezeer ook overigens haast onvermijdelijk), dán heeft zijn ondergang niets stichtends, en wordt de zaak van den wederopbouw werkelijk en voor goed geschaad. En nú durft de profeet ook met het verraad tot God komen, - als aanklager. Hij redt zich niet uit den greep van het hem opgedrongen conflict door een quasi-stichtelijke mishandeling van het woord: hebt uw vijanden lief, als zou dit een bevel zijn, om den heiligen oorlog stop te zetten. Neen, - God moge gedenken aan Tobia en Sanballat, ‘aanbidders van “andere goden”’, en ook aan die ‘profetes’ en de andere ‘profeten’, die als valse profeten zich dienstbaar stellen aan de legionairs van het geestelijk verraad. Hun namen en personen zijn in het niet verzonken, maar Nehemia heeft ze voor Gods aangezicht gebracht, en in het kroniekenboek hierboven staan die namen aangetekend; - eens zal het van de daken gepredikt worden, wat deze duisterlingen - onder wie de dame Noadja niet ontbreekt - hebben uitgericht. Zo weten wij, wat wederopbouw is. | |
[pagina 361]
| |
Het is niet een kruiersdienst-op-grote-schaal, 't is geen georganiseerde puin-opruiming. Het is bekering tot God, verzameling van het ‘overblijfsel’, dat naar de verkiezing is, combinatie van troffel en zwaard, maar deze beide gehanteerd in den principiëlen geloofsstrijd. Dies met een stoet hartsiers ick 't lijf verzek'ren gingh,
En gaf den bouwlien, zo ick 's vyands list doorsnuffel,
Den degen in d' een vuyst, in d' ander hand den truffel,
Den beuck'laer by de werck, om schutten slagh op slagh
Van 't heyr, dat zwert van nyd steeds op zijn luymen lagh, -
zoals Vondel het tekent. Wederopbouw kán dus niet zijn een herstel-naar-de-gelijk-schakelingsmethode. Want deze methode wist de grenzen tussen Godsvrees en haar tegendeel uit; treft economische, sociale, architectonische voorzieningen, doch schakelt daarbij de propaganda voor heidendom en ongeloofstheorieën in en lokt of dwingt haar catechumenen bij duizenden: onder de kleine kinderen, die uit logeren gaan, onder de krachtige mannen, die worden opgeroepen tot den wederopbouwdienst, en onder de sociaal afhankelijken. De echte wederopbouw daarentegen is op den Christus Gods gericht; al was het gerucht ook vals, dat Nehemia misschien wel de Messiaanse koning zou willen worden, niettemin werkte hij gehoorzaam op dézen Koning aan; hij verbiedt daarom de gemengde huwelijken (geen ras-, doch geloofskwestie), herstelt den sabbat, verwijdert de geestelijke verraders, voorziet den tempel van het nodige, legt de ‘trouwbondoorkonde’ vast, leest de wet Gods publiek, roept een boetedag uit, vervult de schaduwen, ontziet als niet-leviet de wet, die hem den toegang tot den tempel ontzegt, zorgt voor de priesters en hun traktement, en bouwt in den staat aan de kerk: Doen klom ons juychen nae 't gesternte klaer van schimmerGa naar voetnoot3),
Om dat van derwaerts was gezegent ons getimmer.
De stadt bevolckert weer van 't Priesterlijck geslacht,
Zyn thiende Levi wierd geheylight en gebracht,
De Godsdienst raeckte in zwang: waerom myn naem zal duren
Zoo langh Jerusalem derf roemen op zijn muyren.
Er is een zogenaamde wederopbouw, die een étappe is in den oorlog van den Antichrist tegen den Christus Gods. Valse profeten luiden hem in, baatzucht en intrigue worden soms zijn methodische propaganda-middelen. De christen late zich daarbij niet inschakelen, | |
[pagina 362]
| |
en de kerk houde den hongerigen mond open van de kinderen der vaders, die afbraak noemen wat ongelovigen als wederopbouw aandienen, en die deswege worden uitgesloten van steun. Ze brenge de Sanballats voor Gods troon, en de Noadja's ook, en doe in elk van haar leden haar plicht. Wordt den voor het geloof plaats openlatenden wederopbouwdienst van boven, of van buiten af, de kop ingedrukt, zij ligge liever onder den voet van den vijand, dan met hem bouw te heten, wat God braak noemt. Immers, Men lescht vergeefs: het is om niet gekreten:
Men bluscht geen vier, zoo God ons niet beschermt.
De Kerck gelijckt (gelijck verkracht, eilaci!)
Een Konings Bruit, berooft op hare staetsi
Van Sluierpracht, gesteente, parle, en ring,
En jammerlijck mishandelt, en geschonden.
Men hangt vergeefs aen 't uiterlijck zijn hart.
Wat met tieras of koper wordt gebonden,
Dat spat in 't eindt; hoewel het eeuwen tart.
Vergaept u niet aen hout of steen uitwendigh:
De ware Kerck staet vast, en duurt bestendigh.Ga naar voetnoot4)
|
|