Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
Zaag en bijl in 's Heeren hand.Ga naar voetnoot1)Zal een bijl zich beroemen, tegen dien, die daarmede houwt? Zó als er vandaag gestreden wordt om een paneuropese macht, zó werd in Jesaja's tijd geworsteld voor de panaziatische. Er was een machtig rijk, dat heel Azië (natuurlijk naar de kaart van destijds gezien) aan zich wilde onderwerpen, en dat in dien wedloop het al een heel eind gebracht had. Assur (Assyrië) heette dat rijk. Tegen dat rijk werd hier geconspireerd, en daar alleen maar gezucht. De lijst van overwinningen was lang, de catalogus van genomen steden was aanzienlijk. Kleinere staten allieerden zich tegen Assur; en wie dan niet mee wou doen, die kon op oorlog rekenen (Jes. 7), of werd voor 't minst verrader van de gemeenschappelijke zaak genoemd. Het uitzien was naar een machtigen bondgenoot, die den opdringer zou weten tegen te houden. Zo bleef Azië leven ‘tussen hoop en vrees’.
Maar in dat land, waar men te leven heeft ‘in het geloof’, in Judea, en in de stad, die beloften had voor een eeuwig koningschap (zij het ook een ander, dan Assur kón verjagen), daar leefde en werkte de profeet Jesaja. Hij behoorde niet tot dat ongelukkige slag van mensen, hetwelk de leus aanheft: de kerk heeft niet met de zaken van staat of staten te maken. Want inzoverre alles met alles te maken krijgt, de staat ook met de kerk (let maar overal op!), inzóverre heeft de profetie ook te doen met de dingen van den dag. Teneinde de beginselen, die Gods Woord daarvoor geeft, te prediken, en de veronachtzaming daarvan, wáár ze ook aan den dag trede, te oordelen in den naam des Heeren. Teneinde ook op concrete erkenning en doorvoering daarvan in het eigen volksleven aan te dringen. Zo moest dan ook Jesaja zich wel uiten over het ‘probleem-Assur’. Hij heeft het zó uitvoerig gedaan, en zó indringend, dat de inhoud zijner profetieën het tegendeel is van simplistisch. Wij zien vandaag zo heel veel simplistische redeneringen opdissen; die vroeger putte uit zes, zeven, acht persbureaux, die leeft en zweert | |
[pagina 340]
| |
er thans bij één; en die eertijds de kansen van den één afwoog tegen die van den ander, spreekt thans rechtlijnig, ook in de toekomstvoorspelling. Wie met pro én contra begon, eindigt maar al te vaak in het pro óf contra. Maar niet alzo Jesaja. Wat hij, temidden van de hovelingen en ministeries (het parlement was dáár) over de Assyrische kwestie in te brengen heeft, schijnt zó ingewikkeld, en ligt dermate verspreid, dat men later hele theologische verhandelingen heeft kunnen schrijven over het probleem ‘Jesaja und Assur’. Met name het kruisen van twee lijnen, die men door Jesaja's woorden lopen zag, gaven aanleiding tot verwondering bij die schrijvende theologen van daarnet. Hoe kan dat nu? Den énen keer scheen Jesaja pro-Assyrisch, den anderen keer was de man sterk anti. Hij was niet gemakkelijk in te delen bij een partij, en helemaal niet simplistisch. Immers, den énen keer scheen hij pro-Assyrisch. Dat was, vond men, het geval zo dikwijls als hij zeide: niet tegen Assur u alliëren en den énen heiden bestrijden met behulp van den ander; want ge moet den strijd des Heeren voeren, en kunt dat niet doen in bond met heidenen. Inderdaad, Jesaja heeft sterk gepleit tegen een consequente, nimmer kamp gevende anti-Assur-politiek, en tegen een geallieerd front, dat heidendom met heidendom zou willen uitroeien. Judea kán niet met heidenen zich verzwageren; gebeden sluiten wapenen niet uit, maar sommige wapendragers sluiten de gebeden uit, - net als Assur. En dán moet men in Jeruzalem niet capituleren voor de alleen-maar-met-wapengeweldmethode. Als Jeruzalem de antithese tussen zwakken en sterken, tussen groten en kleinen zou gaan preken, en dáárnáár handelen, wél, wat onderscheid blijft er dán nog over tussen Assur en Judea? Ook Assur zweert bij de tegenstelling sterk-zwak; het denkt in machtstermen. Maar Jeruzalem moet in geloofstermen denken. Het wete, dat de eigenlijke en de blijvende antithese die tussen de vreze én de verwerping van den Heere is. En dáármee rekene Jeruzalems Koning. Dan zal hij niet zich tegen Assur alliëren met heidenen. Dan zal hij Assur zien als een gesel Gods, die de volken tuchtigt om hun zonde, en die dan ook de bondsgemeente aanleiding tot bekering worden moet. Tegen Assur geen wapengeweld meer, als God het eenmaal zelf uit de handen sloeg. Wie keert den gesel Gods? Maar nu komt die andere lijn, die de theologen, die simplistisch willen horen spreken, altijd zo verwondert. Hoe fel kan Jesaja | |
[pagina 341]
| |
tegen Assur spreken! Ook Assur zal verbroken worden, zegt hij; en de Heere zelf zal hem verslaan. Waarom, Jesaja? Hoor toe: Zal een bijl zich beroemen tegen dien, die daarmede houwt? Zal een zaag pochen tegen dien, die ze trekt? Jesaja ziet boven elk conflict de hand van den Heere, van Jahwe. En als Assur in eigen kracht roemt, eigen vlees tot zijn arm stelt. zich zelf vergoddelijkt, ‘dan zal de God, die de zaag door Azië's bomen joeg, aan de zaag herinneren, dat ze ook maar instrument was in zijn hand. En de bijl, die aan den wortel der Aziatische bomen was gelegd, moet niet menen, dat de bijl alles is! Tenslotte komt het op Hem aan, die er mee slaat en houwt’; - dat is Jahwe, de God van David, de God van Davids groten Zoon. Die God is er in de panaziatische crisis. Hij is er mét en in zijn wil tot openbaring van het koningschap van Davids groten Zoon. En Hij zal het Rijk van dien Zoon doen komen, mee door Assurs drijvend geweld heen. Alle instrument, dat tegen Jahwe zich verheft, zal zelf verbroken worden. De contrasten tussen groten en kleinen zullen ondergeschikt gemaakt worden aan de antithese tussen Jahwe-Christus en den Antichrist, die zelf, hoewel maar mens, God heten wil.
Laat ons nu vooral niet......simplistisch redeneren, simplistisch dezen ‘tekst’ ‘hanteren’. Ze lopen weer over onze straten, de mensen, die precies weten, dat ‘de’ antichrist er is; ze hebben, gelijk in elke eeuw, hun rekensommetje soms klaar: 666. Ze vergeten, dat zo'n rekenkunstje ook toegepast is op Genserik, op Oranje, op den laatsten duitsen Keizer, op Napoleon etc. Neen, neen, dien kant niet uit. Die gang is gevaarlijk. Want welke zaag is ooit aan het oordeel der weg-werping ontkomen, als ze principieel ging pochen tegen wie haar trok? Was de verbondsgemeente van Israël soms niet zo'n zaag? Maar toen ze op Golgotha pochte en na Pinkster bleef pochen, is ze in een hoek gesmakt. O, het arme zaad van Abraham! Ook die kerk valt onder dit oordeel, welke niet meer weet van het oneindig kwalitatief verschil tussen het instrument en God, die het gebruikt. Een kwaliteitsverschil, dat wij te zien hebben niet als een werkformule voor een theorie, doch in het geloof aan de realiteit van Gods verbond, dat zelf alleen mogelijk was door dit kwaliteitsverschil, doch dat voorts het ons geopenbaard heeft zonder vreze. Neen wij gaan geen bomen kappen en doorzagen met dezen zaag- | |
[pagina 342]
| |
en-bijl-tekst. We gaan er althans niet op UIT trekken, voor dat zagen en kappen. Want we schrijven dit tekstwoord aan den ingang van onzen eigen hof, dien wij te bewerken kregen. En als wij het dáár hebben te lezen gehangen, voor ons zelf, ons, ons zelf, dán roepen we ook alle panaziaten, en alle paneuropeërs op om mee te lezen, om mee te schrikken, om mee te aanbidden voor den énigen God, die eeuwig leeft, die alleen God is, die alle antichristen en ook eenmaal, God weet wanneer, den Antichrist verdoen zal door den adem van zijn mond, en die ons, hanteerders van de zaag van dezen preektekst, slechts genadig wezen zal in den Heere Jezus Christus; Hij is de zaag, die nooit gepocht, de bijl die nooit dan in den Heere heeft geroemd, en die toch is weggeworpen en verdaan, om onzentwil, opdat wij leven zouden, alleen door Hem. |
|