Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Kurios’ is Jezus.Ga naar voetnoot1) (Pasen)In zijn ‘Jesus der Herr’, 1935, heeft Karl Heim ook enkele bladzijden gewijd aan de ‘oer-christelijke belijdenis’: Kurios is Jezus. ‘Kurios’ betekent: Heer, eigenaar, bezitter; de naam wordt sinds eeuwen met name aan den verhoogden Christus toegekend. Enkele opmerkingen van Heim willen we hier aan het woord doen komen. 1. a) Vanwaar komt het, zo vraagt Heim, dat de dienst van Christus elke andere ‘Führung’ (leiding) in de ‘laatste levensvraag’ uitsluit? Dat berust, zo luidt zijn antwoord, alleen op het wezen der leiding (Führung). Het behoort tot het wezen der heerschappij, der Führers-macht, dat zij slechts van één plaats kan uitgaan, nimmer van twee of meer plaatsen tegelijk: niemand kan twee heren dienen (Matth. 6:24). De aan een constitutie of aan een parlement of een ministerie gebonden monarch kan geen ‘heer’ zijn in den antieken zin des woords: de leiding komt hier van meer dan één kant. Daarom kan Jezus geen volmacht als Führer hebben, indien een tweede instantie zou bestaan, die onafhankelijk van Hem bevelen geeft; dan toch zou de leiding niet van één, doch van twee plaatsen uitgaan, die men op kon tellen. Er kan dus, om een voorbeeld te noemen, geen natuurverordening bestaan, waarvan wij moesten uitgaan, en welke zelf onafhankelijk van Jezus voor ons bindend kon wezen. Wij kunnen ook niet onafhankelijk van Jezus een structuur der menselijke existentie ons denken, om vandaar uit | |
[pagina 333]
| |
zijn bevelen te interpreteren. Als Hij de Kurios, de Führer is, dan kan ook alleen Hij ons ons ware wezen ontdekken. b) Al liggen in dit betoog elementen van waarheid, toch is de probleemstelling vals. Aangezien de éne plaats, vanwaar de leiding en het gezag tot ons komt, alleen de troon van God kan zijn, den volstrekten Monarch en Despoot onzer belijdenis, daarom is Pasen slechts zúlk een bekleding van den Mensenzoon met macht, waarbij Hij zijn koninkrijk onmiddellijk aan den Vader moet gaan overgeven. Paulus spreekt in 1 Cor. 15 van die overgave van het koninkrijk aan God en den Vader als van de definitieve. Maar op Pasen heeft ze dan ook haar aanvangen. Gelijk Christus' eerste woord na zijn opstanding (in zijn gesprek met Maria Magdalena) een woord van en over de hemelvaart is, zo is ook zijn eerste heersersdaad een gaan overgeven van het koninkrijk aan den Vader. ‘Mijn God en uw God’. Geen enkele instantie geeft dus bevelen onafhankelijk van Hem, maar Hij geen enkel onafhankelijk van God. Zijn gaan zitten, over enkele weken, op den troon van God, is dan ook wel verhoging, maar dan in en binnen het kader der onderwerping. Zij is voor het geloof méde een bewijs, dat God zijn ere aan geen ander geeft, ook niet aan den Zoon des mensen. Hij mag voor den ‘Oude van Dagen’ naderen. Maar Hij mag het gezicht op dien ‘Oude van Dagen’ aan geen mens benemen. Pasen is bevestiging van het éénhoofdige Gezag. Het is verbondsgezag; want wat aan Adam is beloofd, dat wordt den tweeden Adam nu ook metterdaad geschonken. Maar weer subordineert de tweezijdige gemeenschapsoefening zich aan de glorie van Hem, die in een éénzijdige, in een van één zijde komende beschikking dit alles mogelijk heeft doen zijn. 2. a) Een tweede gedachte, aldus Heim, voegt zich bij de eerste haast vanzelf. Ik kan, zo zegt hij, alleen door iemand, die met mij ‘gelijktijdig’ is, worden geleid. Alleen wie bij mij tegenwoordig is, kan mij bevelen. ‘Bevelen’ nu is hier in strikten zin op te vatten. Zolang ik slechts tegenover een ‘iets’ sta, laat ons zeggen: een stuk uit het verleden, een erfgoed, al is het ook van den geliefden persoon, een waarheid, een begrip, heb ik tegenover dit ‘het’ niet meer dan een ‘ik-hét-betrekking’. Maar ik moet tegenover een ‘Du’, een ‘Gij’ staan, ik dien in de ‘ik-gij-betrekking’ te staan. Tegenover een ‘het’ sta ik nog weer vrij, onafhankelijk tot op zekere hoogte; over een ‘het’ beschik ik zelf, ik maak er me heer en meester van. Slechts een ‘Gij’ kan mij in een levende betrekking | |
[pagina 334]
| |
beheersen, leiden, bevelen. Dat is de diepste reden, waarom Jezus als Heer mij ‘tegenwoordig’ moet zijn, bij mij wezen moet. Ik moet met Hem gelijktijdig zijn, zal Hij mij inderdaad tot Kurios kunnen zijn. Hij moet een tegenwoordige ‘gij’ voor mij zijn; ik een Hem tegenwoordige ‘gij’. Het levende Ich-Du-Verhältnis. b) Ook hierin ligt voor ons, die Paasfeest vieren in het jaar van onzen Kurios 1940, weer een element van waarheid. Christus Jezus is inderdaad ‘tegenwoordig’. Hij leeft in ons door zijn Geest, is met ons al de dagen tot aan de voleinding der wereld, keert zelf tot ons terug in den Geest van Pinksterfeest, en zegt tot de door Hem vergaderde ekklesia (kerk), dat zij een lichaam zonder leven, d.w.z. eigenlijk helemaal geen lichaam is, als Hij niet zelf door haar Geest in haar woont. Zoals we bij Heims eerste punt opmerkten, dat Pasen roept om Hemelvaart, en daar een begin van is, zo zien we hier, dat Pasen roept om Pinkster, en daarvan tevens aanvang is. Maar dat is maar de halve waarheid. Pasen is tevens een nadrukkelijk protest tegen de contrastering van ‘Gij’ en ‘het’. Christus is tegenwoordig, maar haast zich, reeds in zijn eerste ontmoetingen na de opstanding, om zijn tegenwoordigheid die zienlijk is, te beëindigen, en ze ondergeschikt te maken aan die betere tegenwoordigheid, die onzienlijk is. Daarom laat Hij ook niet het getuigenis der Schriften (‘het’) belichten uit zijn tegenwoordigheid (als ‘gij’ tegenover ons ‘ik’), doch Hij handelt vlak omgekeerd: Hij bewijst zijn tegenwoordigheid als die van den zichzelf identieken ‘ik’ of ‘gij’ uit de documenten der Schrift (‘het’). De brandende harten der Emmaüsgangers worden niet tot vrede gebracht, noch tot verderen brand ontstoken, door de ‘tekenen’ van de doorboorde handen, de levende stem, maar door de getuigenis der profetie; waardoor de ‘tekenen’ als ken-teken kunnen worden herkend. De Geest oefent gemeenschap door de letter, de ‘Hij’ of ‘Gij’ door een ‘het’; en de opgestane Christus bedient zich van ‘het’ (het Schriftgetuigenis), om daarin en daardoor tegenwoordig te blijven bij de zijnen. Over dat ‘het’ hebben zij dan heus geen ‘beschikking’, want zijn autoriteit is er in; juist integendeel, dat zij voor zijn eigen autoriteit bukken kunnen zij slechts weten, indien zij bewust voor de autoriteit van ‘het’ zich buigen. Wie de ‘ik-Gij-relatie’ wil contrasteren met de ‘ik-het-relatie’ scheidt wat Hij verbonden heeft, en berooft ons van den paaszegen. Hij schaakt met zichzelf, en behandelt zijn ‘begrip van den Kurios’ als ware dat de ‘Kurios’ zelf. Bij zo iemand komen de ‘bevelen’ van twee kanten (van boven | |
[pagina 335]
| |
én van beneden), doch zelfs dat blijkt al spoedig alleen maar schijn: in werkelijkheid komen de ‘bevelen’ van één kant: den zijnen. Hij ‘beveelt’ zichzelf, d.w.z. hij leeft uit zichzelf, behaagt zichzelf, speelt met zichzelf en zal vergaan als rook en damp, die ras verdwijnt. Zijn ‘gehoorzaamheid’ is feitelijk ongehoorzaamheid: d.w.z. de Kurios is uit 't gezicht verdwenen, en diens bevel aangaande de documenten van zijn woord, de tekenen van zijn aanwezigheid, is weersproken. 3. a) In verband hiermee staat de opvatting van Heim omtrent Jezus-Kurios als gevolmachtigde. De uitdrukking ‘Kurios’, aldus Heim, wordt door Paulus bijzonder gaarne gebruikt, als hij spreekt van bevelen, die de Heere heeft gegeven, 1 Cor. 7:10, 12, 25, en 1 Cor. 9:14. Van hier uit wil hij ook den samenhang met den oudtestamentischen naam Jahwe verstaan hebben, overeenkomstig Bornhäuser, die op grond van het feit, dat oudtestamentische plaatsen, die over Jahwe handelen, op Jezus worden overgedragen, concludeert, dat deze overdracht de zin is van de uitdrukking: Jezus is Kurios. Met den naam Kurios worden volmachten op Jezus ‘overgedragen’, volmachten, die Jahwe in het Oude Testament heeft. In welk verband naar 1 Cor. 15 wordt verwezen: God heeft alle dingen Hem onderworpen. Dat was niet altijd zo, en zal ook niet altijd zo blijven: eens is God zelf weer alles en in allen. b) Hier speelt de contrastering van ‘Hij’ en ‘het’ weer een bedenkelijke rol. Zij leidt er toe, de andere profeten en priesters en koningen, die vóór de vleeswording des Woords gesproken en een zekere ‘Führermacht’ uitgeoefend hebben, te degraderen: zij immers bleven niet ‘tegenwoordig’, zijn niet ‘gelijktijdig’ met ons, hetgeen Jezus wel kon en kan. Van hen hebben we niet meer over dan een ‘het’, een stuk schrift, een nalatenschap, doch hen zelf hebben we niet meer. Zij kunnen tegenover ons geen ‘Gij’ meer wezen; wél alzo Jezus de Kurios. Wordt evenwel die contrastering van ‘Hij’-‘het’ losgelaten, dan komen de profeten, priesters, koningen, die vóór de christelijke jaartelling geweest zijn, op een hoger plan te staan; dan gaat Jezus als Christus tot hetzelfde levensvlak in, als waarop ook zij gewerkt en geleefd hebben, dan heeft Hij met hen ambtsgemeenschap, ook al is zijn persoon een gans andere dan de hunne. En dan staat 't ook anders met die ‘volmachten’. Gevolmachtigden waren ook zij die vóór Hem geweest zijn. De zijne is dan wel vol, en vervulling van de volmacht, want zijn Persoon is die van het eeuwige Woord Gods geweest, ook daartoe, in het vlees gekomen, dat zijn werk als gevolmachtigde een | |
[pagina 336]
| |
oneindige waarde zou hebben, en verlossend-betalend wezen kon. Maar in zijn menselijkheid, in zijn knechtschap, is Hij met die anderen verbonden geweest: Zijn ‘Gij’ heeft hun ‘ik’ wel bepaald, doch het was niet dat van een ‘vreemde’; in alle dingen zou Hij hun gelijk worden, uitgenomen de zonde. En daarom is de naam ‘Kurios’ den Heiland niet alleen daarom gegeven, dat Hij Jahwe is, Jahwe uit Jahwe, God uit God, Licht uit Licht, doch óók omdat Hij als mens de gevolmachtigde-bij-uitstek geworden is. In dien naam Kurios is niet alleen God verheerlijkt, doch óók de mens verhoogd. Verhoogd, maar niet geconstitueerd. Zijn persoon heeft zijn ambtswerk zó effectief doen zijn, dat Hij onder vele kurioi (heren) de Kurios (de Heer) kan worden; zijn hoofdletters geeft Hij aan zijn broeders, zijn typen, zijn voorlopers niet. Maar het substantief, het zelfstandig naamwoord, den naam, den eretitel, dien Hij (in zijn ‘geval’ mét hoofdletter) ontving, dien deelt Hij met die allen. Wie het zó ziet, die kan Pasen vieren op gezonde manier. Hij behoeft niet te spelen met het woord ‘volmacht’. Neemt men dat woord in den zin van ‘volle macht’ dan geeft Jahwe deze zijn ere aan geen ander, ook niet aan onzen Kurios Jezus Christus. En neemt men het woord ‘volmacht’ in den anderen, meer bekenden zinGa naar voetnoot2), dan heeft de mens Jezus Christus, zonder de ‘niet-meer-tijdgenoten’ onder de ambtsdragers der verbondsgemeente van de ere van dien naam te beroven, toch iets nieuws tot stand gebracht, waaraan op Paasfeest God zelf zijn sanctie geeft. Zijn beide naturen hebben daartoe samengewerkt; maar de goddelijke natuur heeft dan ook aan ons garantie gegeven daarvoor, dat zijn menselijke natuur evenzeer natuur was als die van zijn voorlopers en herauten. 4. a) Voor Heims besef laat dus Christus' Kurios-zijn (met inbegrip van die ‘gelijktijdigheid’ en de ‘ik-gij-relatie’) totaliteitsaanspraken gelden. Voor het recht verstaan van wat de eerste christengemeente onder den naam ‘Kurios’ (Führer) heeft willen uitdrukken, zijn wij, kinderen van deze eeuw, in gunstiger positie, naar hij meent, dan vroegere geslachten. Want wij kunnen tegenwoordig onze ‘Führers’ voor onze ogen zien op- en neergaan: ‘wir haben unsern Führer’. In zijn oorlogsboek: ‘Tussen Wit en Rood’, aldus herinnert Heim, heeft Edwin Erich Dwinger de innerlijke catastrofe getekend, die in de periode na den oorlog zo onnoemlijk velen het ideaal deed verliezen; er kwam een vacuum, de oude | |
[pagina 337]
| |
ideeën waren vervlogen, nieuwe kwamen niet met geweldhebbende macht naar boven. Wie lijdt er nog voor een idee? Een nieuw costuum is praktischer dan een idee. En toch: wie niet voor een idee kan lijden die is verloren: hij is den zin des levens kwijt. Welnu, in het vacuum, dat na den oorlog in dezen ontstaan is, komt nu een nieuwe inhoud weer op: das Erlebnis der Führerschaft. De Führer is er, en laat weten, dat hij er is. Il Duce! Der Führer! Het ware Führerschap hangt alleen aan den persoon van den Führer! Hij snijdt alle stellen-van-condities voor de gehoorzaamheid bij voorbaat af. En dit moge nu wel geen christendom zijn, maar toch staat voor Heims besef dit Führerbelevenis tot de Christusheerschappij in dezelfde verhouding als de Kurios-verheerlijking van den Romeinsen keizertijd tot het geloof in den Christus, gelijk dat in de eerste christengemeente geleefd heeft. De Kurios is tot categorie geworden. De Kurios-Führer is totalitair, hij omspant het hele leven. Ik behoor niet meer mijzelf, doch Hem als mijn eigenaar. b) Hoe duidelijk zien we hier, welke zware gevolgen verkeerde ideeën hebben! Het begon zo dierbaar (we persifleren niet): geen ‘het’, doch een ‘Hij’; neen, nog meer: de grote éne ‘Gij’! Maar het eindigt in het prediken van een analogie tussen den Führer van deze eeuw en den ‘Archeeg’ onzer belijdenis, Jezus Christus. Een analogie, die we verwerpen. Want de Führer laat alles van zijn persoon afhangen, zegt Heim; maar straks is hij dan ook met hetzelfde gemak ‘onpersoonlijk’ genaamd. Anders evenwel wie op Pasen hun Heiland met het ‘mijn Heer en mijn God’ te voet vallen. Voor hun besef, hun geloofsbesef, is de Christus niet om zijn Persoon alleen, doch ook om zijn werk te eren en te vrezen en te beminnen. En ‘onpersoonlijk’ is Hij nooit en nergens. Zijn aanspraken op den Kurios-naam behelzen nimmer het element van totalitaire machtsoefening; want wel is Hij in zijn aanspraken totaal, maar nooit totalitair in den zin, dien het woord tegenwoordig onder ons gekregen heeft. Juist omgekeerd, door met zijn ‘Persoon’ (de ‘persona Jesu Christi’) heel en al er in en erbij te zijn, als Hij zijn ambt vervult, zijn officium waarneemt, heeft Hij Persoon en ambt verbonden in den raad des vredes, doch niet minder aan de geschreven woorden in het boek des vredes: de Heilige Schrift. En waar deze Schrift, dit ‘het’ (maar dan een ‘het’ van ‘Hem’) zich aansluit bij de natuur, en die natuur met beloften van verlossing en aanneming-bij-God zegent, daar is Pasen als feest ook van den menselijken Kurios het feest der totaliteit, maar der anti-totalitariteit; | |
[pagina 338]
| |
het is een feest der in Christus herstelde soevereiniteit in eigen kring. Dus werken wij niet voor een ideaal, doch voor de toekomst van onzen Kurios, die de heerschappij van God in haar totaliteit ons naderbij zal brengen op een nieuwe aarde, waarin weer alles ademhalen kan en mag ‘naar zijn aard’. Hij heeft geen vacuum bij ons aangevuld, maar onze zonden weggenomen. Hij heeft niet zich, niet de persona Jesu Christi tot ideaal gesteld, want idealen trekken niet, bekeren niet, boeien niet, nemen niet gevangen, zij zijn een ‘het’ en nooit een Kurios, ook niet het ideaal der perfecte ‘kuriotês’ (heerschappij, heer-heid, heerlijkheid). Neen, Hij heeft God, de alfa, ook als omega gepredikt, en ons door zijn Geest voor en door dien God gevangen gelegd in een nieuwe gehoorzaamheid; gevangen gelegd tot onze eeuwige vrijheid. Zo heeft Pasen een begin gemaakt aan Hemelvaart. Een begin aan Pinkster. Een begin ook aan de Wederkomst. Den archeeg (‘oversten leidsman’) kunnen wij in de beide componenten van zijn naam nu eren: Hij is ‘arch(eeg)’, d.w.z. eerste ‘overste’, vooraangaande, vooropgaande, verklarende leidsman, en ook ‘(arch)eeg’, overste leidsman. Archeeg, niet van onze idealen, doch van veel meer: van ons geloof, die continue kracht, die door de liefde werkt, en paasvruchten draagt, waarvoor zijn tafel zich niet schaamt. En als Heim verklaart, dat ons denken alleen maar ná kan tekenen, hetgeen ons door de werkelijkheid gegeven is, dan stellen wij daar tegenover, dat onze Werkelijke Kurios in den hemel is, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Wij tekenen niet naar de werkelijkheid, die wij uit zich niet kennen, noch met de ogen zien, doch naar 't profetisch Woord. En wij geloven, dat wij daar de werkelijkheid van den Kurios ons hebben horen beschrijven. Zoals het getuigenis van den Heiligen Geest, dien ons de Kurios gaf, als het zijne slechts kan worden herkend op grond der Schriften, zo is het ook met de werking van den Kurios zelf. Wij naderen den Persoon uit zijn werken, en krijgen nooit een andere orde. Maar zovelen er naderen, die naderen door den Persoon, uit zijn kracht, zijn paas- en pinksterkracht. ‘Hij’ én ‘het’. |
|