Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| |
Verbondenheid - nog geen gemeenschap.Ga naar voetnoot1)Weent niet over Mij. Niet alleen, niet zonder begeleiding, gaat Christus den weg naar Golgotha op. Een grote menigte volgt Hem. En de scharen zijn bewogen. Vele vrouwen wenen. Ze doen het op oosterse wijze: ze maken groot rumoer; ze maken er een demonstratie van. 't Is geen verbeten snikken achter een kanten zakdoekje; 't is linea recta stadsnieuws. De executie van den Nazarener, zo zou men 't vandaag in de bladen vertellen, bracht een grote menigte op de been; er klonken luide kreten van protest, velen gaven aan hun gevoelens demonstratief uiting. Zeg niet, dat zij het niet meenden. Zeg ook niet, dat het een massa-suggestie was. Zeg vooral niet, dat zij allen op dezelfde manier en met gelijke gedachten of gedachteloosheid misbaar maakten. De één herinnerde zich een wonder van den Heiland, de ander een preek, de derde kende familie van familie, die door Hem gezegend was. Een vierde vond al dat bloed maar vreselijk, een vijfde was verontwaardigd over de manier, waarop de Romeinen straften; - moest déze kruisigingsgruwel voor 't oog der kinderen van Mozes worden voltrokken, van Mozes, die niet de levenden, doch de doden hangt? Een zesde verdroeg het wél dat het lichaam van de natie tot bloedens toe geslagen wordt; daar is nu eenmaal niets aan te doen in een onvolmaakte, zondige wereld. Maar - moest het nu juist de zweep van Rome zijn, die slaat en Israëls rug doorgroeft? Een zevende weende - uit liefde voor den mens, die sterven gaat, en zie! Hij is een Heiland toch gebleken. Ze wenen. Maar Jezus keert zich om en zegt tot deze tranen: neen. Hij wil geen tranen van verbondenheid alleen. Tranen schreien overeenkomstig de mening van den Geest, - dáárvoor is nodig, niet maar een of andere verbondenheid, doch waarachtige gemeenschap. Zijn eigen gemeenschap. De gemeenschap van Christus Jezus, door den Geest.
Verbondenheid toch is van gemeenschap wél te onderscheiden. | |
[pagina 331]
| |
De mensen, allemaal, zijn aan elkaar verbonden door de overeenkomst der menselijke natuur. Zo kan de ene mens waarachtig wenen, als de andere geslagen wordt; de Rus kan wenen over den Fin; in den granaattrechter, waar de Duitser zich verstopt heeft, en waar de Fransman onverhoeds in neertuimelt, is het de Duitser, die den Fransman het mes in 't lichaam steekt; ‘doe ik het hem niet, dan doet hij het mij’. Maar straks moet hij zijn smart verbijten, om den stervende, die ook een vrouw en kinderen heeft. ‘Kameraad’, laat hem Remarque zeggen. De mens weent om de menselijkheid. Zo kan de Jood wenen om de schending van het Joodse bloed, of reeds om zijn verlies. En het ras kan wenen om de krampen van den rasgenoot. Het bloed kan wenen om het bloed: het kruipt nog daar, waar het niet gaan kan. Wie zich heeft vastgezogen aan den bodem, die kan hysterisch worden, als er een man van anderen bodem komt, om te gaan wieden. Of de schaar van den vreemde nu over het onkruid wiedt, dan wel in edele gewassen een ravage aanricht, of die schaar gifplanten loswoelt, dan wel vruchtbomen snoeit, dát blijft buiten beschouwing. De bodem, de bodem, en de autarkie! Men kan vaak horen schreien in de wereld. Schreien uit de verbondenheid van menselijkheid, van nationaliteit, van bloed en ras en bodem. En in al zulk schreien maakt de één met den ander, dien hij beklaagt, gemene zaak. Tot op zekere hoogte. Het is juist de hoogte van de humanitaire, nationale, racistische, biologische, geografische verbondenheid. Die verbondenheid heeft tranen uit de ogen geperst, toen de profeet van Nazareth den kruisweg opging.
Maar Jezus, die de Christus is, komt heden profeteren, dat in die tranen van verbondenheid hij nog niet ‘geestelijk onderscheiden’ is. Want verbondenheid is nog geen gemeenschap. Het mens-zijn is geen principe van samenbinding. Dat is alleen de Geest van God, die 't mens-zijn en de verbondenheid der mensen, dienstbaar stelt aan God, naar het Woord. Jezus weigert een mens te heten. Hij is de Zoon des mensen; en wie Hem zó niet ziet, diens tranen mág Hij niet. Het Jood-zijn is al evenmin principe van vereniging; dat is alleen het Israëliet-zijn naar den Geest, en het geloven met den gelovigen Abraham. Zo kan het bloed van Abraham, ofschoon het verbondenheid brengt, geen gemeenschap stichten, noch haar on- | |
[pagina 332]
| |
derhouden. Dat kan alleen de Geest van God, in het bloed, maar straks ook vrij van 't bloed, als 't Pinksterfeest zal zijn. Dat Pinksterfeest, - het zal de dood voor het vleselijke Israël zijn, doch de opstanding en het leven voor het geestelijke. En daarom - weent niet over Mij. Maar gelooft. Eerst dan is er een droefheid overeenkomstig God, een droefheid, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Weent niet over Jezus. Maar gelooft in Jezus Christus. Gelooft alleenlijk. |
|