Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Profeet, Priester en Koning.Ga naar voetnoot1)En als zij te Kapernaüm ingekomen waren, gingen tot Petrus, die de didrachmen ontvingen, en zeiden: Uw Meester, betaalt Hij de didrachmen niet? Meer dan eens heeft de Heiland, getrouw aan de wet, zijn twee drachmen, een halven stater, bijgedragen aan den tempel. Het was voorschrift der wet (Ex. 30), door Joas in eer hersteld, ook door Nehemia behartigd. Het was positieve steunverlening aan den eredienst, 't was ook ‘losgeld’; men ‘kocht zich er door vrij’ van den bijzonderen tempeldienst. Wie kon dit met meer recht willen, en mogen, en moeten, dan de Heiland? Hij diende den tempel niet in een speciaal ambt, doch in het meest volkomene en vervullende: Hij bracht den stenen tempel tot zijn nieuwtestamentische vervulling. Dewelke wij zijn. De laatste maal echter, en die is hier, want de Heiland is voor 't laatst in Kapernaüm, betaalt de Heiland langs een omweg. Met veel omhaal. Omhaal, waarin geen woord, geen daad overbodig is. Hij betaalt via een wonder. En daarin profeteert Hij. Hij vloekt een vijgeboom, opdat zijn jongeren Hem zullen kennen, als Hij wordt uitgeworpen en vervloekt als 't dorre hout. Zo instrueert Hij ook zijn sleuteldrager Simon Petrus: hoe kan die anders spreken op Pinkster, en ons doen geloven door zijn Woord? Eerst laat Jezus Simon merken, dat Hij de Ziener wezen kan. Nog vóórdat Simon den Heiland vertellen kan, dat naar de belasting van officiële zijde is geïnformeerd, voorkomt hem Jezus. Hij wist er al van. Maar de Ziener blijkt ook hoogste Profeet. Hij licht Petrus in. | |
[pagina 322]
| |
Niemand onder de niet-theocratische vorsten betaalt zelf belasting. Hij niet; ook zijn familie niet. Als 't kan, dan zijn volk niet. De onderdanen, liefst de barbaren, die men knevelde, laat men liefst betalen. Voor een volk, dat de theocratische wet niet meer onderkent, dat zijn Theocratischen Koning dra zal vloeken is het eigenlijk dwaasheid, dat Jezus zou betalen, inplaats van de belasting te innen. Zijn Vader is de Grote Koning, de Heer van 't tempelhuis. En Jezus de Christus is diens grote Zoon, God uit God, Licht uit Licht. Hij behoeft niet te betalen. Ook Petrus niet. Die is ambassadeur van 't Rijk. Heeft hij niet alles verlaten voor den dienst der vervulling van den tempel in de verbondslijn, dus in de richting van het Nieuwe Testament? Daarom betaalt de Heiland wel. Hij profeteert. Hij profeteert, dat Hij, hoewel in de rij der belasting-opbrengers staande, aan den anderen kant van het loket moet staan: de Zoon, de Koning, die ontvangen moet, wien toekomt alle cijns en tol! Mijn Heer en mijn God, die staat in de rij. Ik moet er aan denken, als men mij de bijdrage voor de Kerk afvordert. Ook is Hij Koning. Terwijl Hij het dienstknechtsgewaad aantrekt, en in de rij der betalende onderdanen gaat staan, requireert Hij. Hij beschikt over Vaders goederen. Een vis, dan en dan, daar en daar. En een hengel. En een ambassadeur, die naar den waterkant moet. En een stater in den bek van 't beest. De losprijs, voor twee personen: Jezus van Nazareth, en Simon, zijn knecht. Neen, 't gaat niet om de som. De beurs van Judas is er ook nog. Maar 't gaat om Petrus' geloof, en om 't onze, die den belastingplichtige zullen zien, maar tegelijk in zijn recht om van den Vader een mirakel te eisen......Niet voor zichzelf. Doch voor Simon en voor ons, opdat de schijn ons niet bedriege. Opdat wij onzen Koning zouden zien, die heerst als Hij dient, die belasting neemt, als Hij ze geeft. Voor één wonder, al is 't ook maar aan een vis onttrokken, bewegen zich de krachten des hemels en der aarde. Ook is Hij Priester. Geef straks die dubbele som, Simon: een losgeld, ‘in de plaats’ van u, en mij! Een losgeld. Toen zijn ouders Hem in den tempel voorstelden, kochten zij Hem los, voor ons, om vrij te zijn voor het messiaanse ambt buiten den stenen tempel. Thans volbrengt Hij, wat zijn ouders zijn begonnen. Voor 't laatst: Hij koopt zich vrij voor buiten-tempeldienst. Dit is de ware tempeldienst thans: de expansie van den tempel is nabij. Hij betaalt zijn laatste bijdrage; Hij betaalt aan het | |
[pagina 323]
| |
perkament, waarop zijn eigen doodvonnis zal staan. En Hij weet het: o grote Goedheid! Ook hierin is Hij priester, dat Hij verhindert dat ‘zij zich ergeren’, d.w.z. zich zouden stoten en vallen. Had Hij het gebaar van den revolutionair gekozen, van den wetteloze, den contrarevolutionair, zij hadden kunnen zeggen: Hij breekt de wet van Mozes. Dat Hij ze vervulde, hadden ze dan niet gezien, door zijn schuld. Zij hadden aan de kleine ergernis zó zich bezeerd, dat ze voor de grote (Golgotha) geen oog meer zouden hebben gehad. Dit wil Hij hun besparen: opdat niemand zegge, dat hij van Hem vervreemd gebleven is, en dat het de eigen schuld van Jezus is geweest. Geen aanstoot legt Hij op den weg van ons naar Golgotha. Wie zich aan dezen Priester stoot, van dien geldt de onderscheiding, die Petrus Dathenus eens gebruikte in een brief aan Calvijn: het is geen gegeven, doch een genomen ergernis. Maar ditmaal geldt dat woord onbeperkt. Zie toe, uw Priester is hier, en uw Koning, en uw Profeet. Heden drachmen, morgen bloed. En wij zijn zijn huis geworden, zijn eigendom, óók door dien helen stater. |
|