Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe straat op!Ga naar voetnoot1)En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtiglijk bijeen. De Heilige Geest van Pinksterfeest is op de discipelen van Christus neergestort, terwijl zij in een ‘huis’ bijeen waren. Het huis, waarschijnlijk, waarin de ‘opperkamer’, de ‘bovenkamer’ was, waarvan we meer lezen. Het is door velen aangezien voor een bijgebouw in den | |
[pagina 264]
| |
tempel; anderen, en het worden er steeds meer, denken aan een groot (voor samenkomsten zich lenend) vertrek in een private woning. De een gelooft dan weer dat daar het heilig avondmaal is ingesteld, de ander trekt het in twijfel. Moeten we op zékerheid dienaangaande wachten, eer we goed kunnen preken op Pinksterfeest? Heeft het feit met name, dat de kamer niet gelijkvloers lag, maar dat men een trapje op moest, om er te komen, openbaringshistorische betekenis? Of was 't alleen maar, omdat in het ten dienste staande pand de grootste kamer boven de kleinere benedenvertrekken lag? Er zijn mensen, die op Goeden Vrijdag niet stichtelijk kunnen preken, naar ze menen, zonder uit het feit, dat het kruis van Christus (en van de moordenaren......) enkele centimeters boven den grond zijn lichaam ophief, ‘af te leiden’, dat Hij nu ‘tussen hemel en aarde hing’, aangenomen noch door déze, noch door géne. Ze gaan door zulke vondsten voorbij aan het bijbelse begrip van ‘verhogen’, dat wil zeggen publiek ten toon stellen, wijl er rechtshandel was. Zo zijn er ook mensen, die uit het feit, dat de leden der op den Geest wachtende vergadering een paar treden van een huistrapje óp moesten, om in de meeting te komen, heel wat weten af te leiden. Maar een iegelijk leidt daar dan het ‘zijne’ uit af. Beter gezegd: hij legt het erin. En voor de eenvoudigste lering der Schrift sluit hij het oog. Kinderen van de Reformatie zullen juist op hun feestdag, den dag der toegespitste onderscheidingen immers, graag den humanist van Rotterdam, Erasmus, eens willen aanhoren. De opperzaal - boven den beganen grond: De Sinaï, óók al boven den beganen grond. De vlugge geest is nu klaar; de pen doopt zich in den inkt. ‘Aantekeningen op het Nieuwe Testament’ worden gegeven, - aldus: ‘Op den bergh is de oude Wet gegeven, in steenen tafelen geschreven: op den bovenzael is de nieuwe Wet verleent door den heyligen Geest, in de herten der geloovigen geschreven. Op beyde dees plaetsen was hoogte en vyer. Maer den bergh die aldaer was, dat was maer een bergh, den welcken aen te tasten oock den volcke verboden werdt, als zijnde een grof en aertsch-gesint volck, die de gheestelijcke dinghen niet begrijpen konden. Op desen bergh is een huys, op dat ghy daer door de eendrachtigheyt der Gemeente mooght bekennen. Daer was den bergh Sinai, daer op het voeghde de Wet te geven, die door menighte der gheboden het wederspannighe volck soude bedwinghen. Want om 't gebodt wordtse Sinai genoemt. Hier | |
[pagina 265]
| |
is den bergh Syon, welck op 't Hebreeusch een hooge Tinne te seggen is van dear men oock door 't geloove als van naby de Hemelsche dinghen beschouwt. Daer was een verschrickelijck vyer, roock, brant, Donder en Blixem: Hier is een dapperen Geest, maer die wackerigheydt aenbrenght ende gheen schrick: ende een vyer welck de lichamen niet verbrant, maer het verstant verlicht, en met een Hemelsche welsprekentheyt de tonge der eenvuldigher begaeft. Daer murmureerde het twistige volck. Hier biddense gerustigh ende eendrachtigh in eenen kamer, verwachtende alsoo de Hemelsche gave’...... Zo gaat het nog een tijdje verder. Maar gelukkig, dat wij heden uit de Schriften betere dingen mogen lezen, ‘en met de zaligheid gevoegd’. Want die ‘opperzaal’ heeft geen andere betekenis dan deze, dat het de meest geschikte kamer was voor een samenkomst. God heeft die zaal niet uitgekozen, omdat zijn Geest aan de eerste étage meer kracht van concentratie zou toekennen, dan aan een kelder, of een woonkamer. Hij heeft die opperzaal niet eens tot kerkzaal laten stempelen. Want nu het Pinkster is, nu wordt décentralisatie de boodschap, tegenover de centralisatie van den eredienst onder Israël. Vandaar dan ook, dat ze straks ‘van huis tot huis’ brood breken, en overal vergaderplaatsen trachten te krijgen: de wijkkerk is beter dan het stadscentrum in den nieuwen dag. Opper-zalen? Maar niet zodra was de Geest uitgestort, of de mandatarissen van den verhogden Kurios hebben zich op straat begeven. Wat de Geest kwam doen, dat was juist de slaking van de banden aan het afgeschoten plekje, en het neerzetten van zijn ferme visserlui, zómaar midden op straat, waar 't volk is saamgestroomd. Vóórdat de tempel straks onder Titus in brand gestoken wordt, heeft God het huis, waar vroeger de kleine schare der discipelen placht saam te komen, door een beving ontwricht (Hand. 4). En zo leert de humanist, die naar de mystiek een achterdeurtje openhoudt, en pas de kruistochten tot de ‘algemene’ geschiedenis heeft leren rekenen, beurtelings juichen en klagen. Juichen, voor een tijd: heah, de Geest komt in een boven-zaal. Maar straks moet hij wel wenen: men kent en vindt de spreekplaats van den Pinkstergeest niet meer. De tempel is verwoest, en het huis met de opperzaal is kort na Pinksterfeest onbruikbaar geworden, zelfs voor de functie van museum der moedergemeente; een begrip, dat eigenlijk maar moest worden losgelaten in den nieuwen dag. Maar de zoon der Reformatie gaat al verder in zijn stagen lofzang. | |
[pagina 266]
| |
Waar is de opperzaal? Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer. WANT 's Heeren gunst zal over die Hem vrezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen, Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht van de nieuw aankomenden uit Klein-Azië, en Griekenland, en Rome, en Spanje, en Batavenland, en Amerika, en waar maar meer de Geest vergaderen zal. Vuur en wind zijn in Jeruzalem dan ook niet geweest: het léék er alleen maar op. Het eigenlijke wonder was juist de overwinning van het Woord boven het teken, van de uit-breiding boven de samentrekking, van de diffusie der kerk boven de centralisatie. Het was goed, voor een tijd, in de opperzaal. Maar het was veel beter, een volgenden tijd, op de brede straat der grote stad, die geestelijk heet Sodom en Egypte, alwaar ook onze Heere gekruist is (Openb. 11). Het is goed in een nette kamer, als er niet beter is. Maar het is beter ‘im Kot und Schlamm der Welt’. Want het is Pinkster geweest, halleluja. |
|