Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe wilde ezel.Ga naar voetnoot1)En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. Wij kennen het verhaal: Abraham is door de belofte Gods aangewezen om vader van een groot volk te zijn. Die belofte schijnt evenwel zich niet te vervullen. De jaren gaan verder, en het beloofde kind komt niet. Toen heeft ten slotte Sara, naar een regel dier dagen, Abraham haar slavin Hagar plechtig overgegeven, opdat naar haar uitdrukkelijk verlangen een kind van Abraham uit deze slavin geboren worden zou, welk kind dan straks als Sara's eigen kind kon gelden. Straks leeft de hoop in Abrahams tent weer op. Hagar, de slavin. weet dat zij moeder worden zal. Maar waar deze verwachting niet geheiligd is door het woord Gods en het gebed, komen trots en twist mede Abrahams tent binnen. Hagar veracht haar meesteres. Blijkbaar heeft zij ook aan dit gevoel van overmoed uitdrukking gegeven. Daarmee brengt zij heel de familie in een zeer pijnlijke situatie. Enerzijds is Hagar trots er op, dat haar het moederschap gegeven wordt uit Abraham hetwelk Sara niet heeft kunnen ontvangen, en verheft zij | |
[pagina 262]
| |
zich boven haar vrije meesteres; zij doet, alsof de verhouding vrijheid-dienstbaarheid niet meer bestaat. Aan den anderen kant echter vergeet Hagar, dat juist dit overdragen van de slavin in de plaats der vrije vrouw, een heel krasse openbaring was van die verhouding vrijheid - dienstbaarheid. Straks beklaagt zich Sara bij Abraham over den overmoed van haar slavin en Sara verdeemoedigt haar. Hoe zij dat deed weten wij niet, maar duidelijk is, dat zij haar slavin weer op haar plaats zet en de verhoudingen die er zijn weer gelden laat, zonder sparen. In het minst heeft Sara niet bedoeld daarmede ongedaan te maken wat geschied was. Zij wil enkel Hagar vernederen. Maar Hagar besluit den regel toe te passen op haar eigen manier, althans van: alles of niets, en zij vlucht van Sara weg. Dat was een dubbele misdaad. Zichzelf onttrekt zij aan haar meesteres, en haar te verwachten kind onttrekt zij aan den vader. Alles of niets! Groot of dood. Heersen of buiten het gezicht van de heersers leven. Maar in de woestijn ontmoet haar de engel des Heeren. En deze doet haar openbaring. Hij deemoedigt haar, en zegt haar, dat zijzelf ook zich bukken moet voor Sara's aangezicht. En wat dat kind betreft, spreekt hij haar tegen. Zij wilde van dat kind één van beide maken: een rijken herdersvorst, die haar in zijn glorie deed delen, óf een vergeten paria, die in haar schande delen moest. Indien zij niet onder de schaduw van haar groten zoon straks rusten mag, dan zal hij met haar vóór den tijd onder de brandende woestijnzon vergaan. Op dit punt nu spreekt haar de engel tegen. Dat kind zal niet voor niets verwekt zijn. De regel: alles of niets, is niet die regel dien God naar deze uitlegging van Hagar erkent. Want dat kind wordt wel niet alles, maar hij wordt toch veel. Hij wordt wel geen patriarch in de lijn van het verbond, maar toch ook geen paria die buiten de aandacht van het verbond in een verscholen hoekje straks verkwijnt. Hij wordt wel niet de zegenende hand die aan heel de mensheid zich straks strekken mag, want de zegen van Abraham die, gezegend zijnde, alle volken zegent, gaat niet op dezen zoon van Hagar en van Abraham over. Maar hij zal toch aan de andere zijde man zijn van betekenis. Ja, van wereldbetekenis. De wilde ezel is zijn type, de woudezel, waarvan Job 39 zo prachtig spreekt, woest, wild en ongetemd. En zo weinig zal dit kind straks uit de wereld weggewerkt kunnen worden, dat om zijn persoon heen alles woelt en gist; zijn hand zal tegen allen zijn. De hand van allen tegen hem. Da Costa | |
[pagina 263]
| |
heeft er iets van begrepen, toen hij achteraf dit woord aangreep voor zijn tekening van zijn ongunstigen, woeligen, ontembaren Bedoeïen, den zwerver in de woestijn. Maar het zou wel dwaas zijn als wij daarbij bleven staan. Want in dit woord stelt de openbaring over heel de linie deze gedachte, dat Ismaël een haard van strijd wordt, een vlammenhaard die niet geblust wordt. Zo is dan drieërlei mogelijkheid hier in bespreking geweest. De éne is wat Hagar in eerste instantie wil: haar kind moet groot zijn. Maar zij vergeet, dat het groot zijn in Abrahams linie niet hangt aan het geboren zijn in Abrahams tent, maar uit de besnijdenis des harten. Zo komt er een diepe kloof tussen Izak en Ismaël. Izak vertoont het beeld van den herder en Ismaël van het wilde beest. De tweede mogelijkheid is deze: neem hem dan maar weg o God, uit het land der levenden en uit den kring der verantwoordelijke mensen. Hagar neemt niets, wanneer zij niet álles krijgt. Ook dát wordt haar ontnomen, zij moet het kind straks in de wereld brengen en moet het Abraham overgeven. Dus blijft er slechts de derde mogelijkheid. Het kind treedt de wereld in, maar als het niet het geloof van Abraham heeft, wordt het, juist wegens zijn rechtsgeldige betekenis, een permanente breuk in de geschiedenis. Zijn hand tegen allen: de aanval, de oppositie, het zich niet voegen naar de wet van God gaat van hem uit en maakt hem antisociaal. En daarom is de hand van allen tegen hem. Want de wereld verteert zichzelf. Niet de wilde ezel, maar het lam is het wenkend zinnebeeld; dát krijgt straks óók wel aller hand tegen zich, maar breidt zijn handen zegenend over allen uit. Ongelovig zijn maakt antisociaal. Maar het geloof brengt ons ook in het verband met de mensen onderling weer op onze plaats. |
|