Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
Voorbede gevraagd.Ga naar voetnoot1)Bidt gijlieden voor mij. Simon Magus, eertijds een reus en voorganger onder de gnostiek, is onder het beslag van het evangelie van Jezus Christus gekomen. Hij is gedoopt, en gaf menig inzicht prijs onder den versen indruk van het nieuwe ‘wijsheidswoord’. Maar intussen is hij toch niet vernieuwd tot in het hart. Als straks blijkt, dat de apostelen door handoplegging aan anderen charismatische gaven kunnen mededelen, dan acht hij voor zichzelf het uur gekomen, om zijn oude voorrangspositie ‘in het religieuze’ weer te vermeesteren. Als men óók hém die autoriteit verleent, hem machtigende, de charismata (Geestesgaven in bijzonderen zin) uit te delen, dan wordt Simon Magus in zijn gechristianiseerde Samaritaanse omgeving weer nét zo'n autoriteit als Simon Petrus is in de Jeruzalemse; en, net zo een als hij, Simon Magus, zélf het reeds vóór zijn bekering geweest is in zijn-nog-niet-gekerstende omgeving; dan moet ieder, ook ná den overgang naar het christendom, weer het deurtje van Simon Magus langs, wil hij aan geestelijke schatten geholpen worden. Dan zijn alle te schenken religieuze ‘energieën’ aan Simon gebonden; dan is die man weer een clericale ‘kracht Gods’, wederom houder van een distributiekantoor van geestelijke goederen. Dan is de oude glorie van Simon Magus door Simon Petrus tegen goede betaling hersteld. Want als zo'n religieuze krachtencentrale gold Simon Magus, in zijn gnostische omgeving, óók voor zijn bekering. Kort en goed: hij waagt een voorstel in die richting. Men make hem tegen betaling apostel nummer dertien, met in dézen zin beperkt mandaat natuurlijk; want missiereizen liggen niet in de bedoeling...... Maar dan schiet de toorn van Simon Petrus tegen Simon Magus uit. Dwaas, zondaar! Wij zijn hier niet in een verchristelijkt gnostisch krachtenveld, doch in den door vrije, verkiezende genade geschapen kring van deelhebbers aan de vergeving der zonden om niet. En hier worden de apostelen niet gemaakt, ook niet geboren, en ook niet gekocht en betaald met goud en zilver, doch verkoren en uit den drek verhoogd en door Gods Geest ‘overmocht’! Zij betalen daar zelf niet voor, omdat door Christus' bloed voor hen betaald is, vrij en soeverein. Wij zijn hier in het huis der vrijheid, waar niemand den ander dienstbaar maken wil aan zich. Hier zeggen wij integendeel | |
[pagina 239]
| |
tot de mensen, die weer dienstbaar worden: Wie heeft u betoverdGa naar voetnoot2) dat gij, uitzinnigen, van mensen afhankelijk zoudt worden? Dwaas, en hypocriet, uw geld zij met u ten verderve. Er is maar één weg voor u: bid God, of deze uw ongerechtigheid u vergeven worde.
Bid God! Doe het zelf! Doe het strikt persoonlijk! Zo luidt het gebod van Simon Petrus aan Simon Magus. Maar deze gehoorzaamt daaraan niet. Hij vraagt: bidt gijlieden voor mij, te mijnen bate. Zo komt er een machtig verschil openbaar. Van Paulus zegt God: Want zie, hij bidt. Van Simon verneem ik slechts: ‘Want hoor, hij vraagt de voorbede’. En tussen het éne en het andere kán een afgrond liggen, diep als de oneindigheid. Want wie heeft (wie het persoonlijk, het zélf bidden ‘heeft’), dien zal gegeven worden, óók de voorbede van anderen, en hij zal overvloed hebben: een grote gemeente, die hem in de voorbede draagt. Maar wie niet heeft, wie niet met Paulus zelf bidt, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. De voorbede wordt eenmaal universeel en in alle eeuwigheid geweigerd. -
Bid God of misschien uw ongerechtigheid u vergeven worde! Daar legt Simon Petrus de kwestie der verbondsbreuk, der schending van 's Heeren recht, der opwekking van zijn toorn, voor de aandacht van Simon Magus. Het gaat om den Geest, die bedroefd, om het Goddelijk verbondsrecht, dat geschonden werd. En als Simon Magus dit éne puntje met berouw erkent, en boete daarover doet, en roept om vergeving, dan zal de straf, die gedreigd is, niet komen, doch met den herstelden vrede keert dan ook de herstelde genieting, de ‘sensus’, het ‘gevoel’ van den vrede (Dordtse Leerregels) terug. Doch Simon Magus let op wat ánders. Hij bidt niet, doch vraagt voorbede. Dat is één. En de stof dier voorbede moet dan niet wezen vergeving der ongerechtigheid, doch een uitblijven van haar strafgevolgen. Dat is twee. Bidt ‘in mijn belang’, opdat niets over mij kome, van wat gij daar gezegd hebt, toen gij daar spraakt van een ten verderve gaan. | |
[pagina 240]
| |
En weer gaat er hier een afgrond open. De afgrond, die er gaapt tussen droefheid over de zonde om 's Heeren wil en de angst voor de straf der zonde. Tussen smart om het geslagen Vaderhart en afkeer van de apparatuur van den toorn, dien de Rechter oefent.
Bidt gijlieden voor mij! Waar dat in de plaats komt van het letterlijk voorgeschreven zelf bidden, daar denkt men, met Simon Magus, nog altijd in de lijn der gnostiek, en niet in die des evangelies. Want de gnostiek, die aan een krachtsverlossing gelooft, zal daarom ook de haar bekende ‘religieuze kráchtfiguren’ als evenzovele ‘geestelijke kracht-centrales’ eren. En daarom zal zij zeggen: de voorbede van zó iemand ‘helpt beter’, ze ‘geeft meer’, ze is sterker en ook beter ‘geladen’, dan wat uit mijn mond en hart komt. Bidt gijlieden voor mij; zulk spreken is dan niets meer dan een verchristelijkt-gnostisch aankloppen bij anderen, die meer geestelijke energie bezitten. Maar het christelijk geloof kent geen tussenstations en geen over de kerk verspreide distributie-kantoren voor den genadedienst. Het drijft rechtstreeks naar den Middelaar, den énen. Het hoopt op Hem, op Hem alleen. Het stelt de voorbede secundair, het eigen gebed primair, en doet dit eerst atheoretisch, later theoretisch. En het weet vóór alles, dat onze éne Hogepriester altijd leeft om te bidden. Onze kracht-centrale? Ja, ja, dat is Hij óók wel; want Hij zendt zijn Geest. Maar dan op grond van zijn recht. Hij heeft betaald. De ongerechtigheden heeft Hij door voldoening aan Gods recht vergeeflijk gemaakt. En daarom geeft Hij, óók Hij, wel geestelijke krachten en energieën, doch dan - op grond van het vooraf verworven recht. Hoort gij, Simon Magus? Gij denkt slechts in de lijn der kracht; de één kan meer dan de ander. De gnosticus in u is nóg niet dood. Maar kom toch eindelijk over op de lijn van het recht; en laat den christen in de plaats van den gnosticus komen. Slechts waar betaald is, alleen daar worden geestelijke kráchten verleend; ook die der voorbidding, maar dan reciprook, dus voor elkander. Rechtvaardiging gaat vóór heiliging; een andere orde is er niet in het op rechtsgrond gebouwde huis van Jezus Christus.
Bidt gijlieden vóór mij! Krachts-centrales van beneden worden hier aangesproken. Dat is Simon Magus. Maar er is gelukkig een tegenhanger in Handelingen 8; de Heilige | |
[pagina 241]
| |
Geest zorgt voor prachtig schilderwerk en het blijft toch zijn leergang. Want straks lezen we, nog in hetzelfde hoofdstuk, van dien kamerling. En die legt den wijsvinger successief bij de woorden van Jesaja 53. Dat is het hoofdstuk van het Lam, dat werd geslacht, dat aan het recht voldeed, en eerst daarna zijn kracht gaat oefenen; het Lam, dat de ongerechtigheden wegnam door de straf te lijden. Door zijn striemen en pas daarna door zijn krachten is ons genezing geworden. Door zijn onverhoord-zijn, pas daarna door zijn steeds als Voorbidder verhoord worden, heeft Hij zaad gezien. En hier is dus het evangelie der verzoening, der rechtvaardiging om niet, op grond van vrije betaling. Hier is de gnostiek fundamenteel afgewezen. Hier leer ik niet een verzoek om voorbede substitueren voor een nagelaten gebed. Doch hier leer ik bidden. Hier zegt de hemel: ‘want zie, hij bidt’. En ik: ‘o God, wees mij, zondaar genadig’. |