Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Den afstand niet verkleinen, maar vooral ook niet vergroten.Ga naar voetnoot1)Och, dat dit volk een hart had, om Mij te vrezen...... Het was een wonderlijke situatie, op den dag der wetgeving op Sinaï. Als op den berg der verschrikkingen (Hebr. 12) iemand den afstand tussen zichzelf en de afgepaalde plaats der openbaringswerking eigenwillig verkleint, dan zondigt hij; hij moet gedood worden. Zelfs het dier, dat te dichtbij komt, moet met een pijl doorschoten worden. Het geweld, dat de Heere Tsebaoth in de tekenen zijner zelfopenbaring legt, moet ontzien worden: laat voor Hem alle vlees beven! Het moge de dag van Israëls aanneming tot 's Heeren bruidsvolk zijn, en de Heere moge al spreken: ‘uw Maker is uw mán’, toch wil de Man de Máker blijven, toch moet het bruidsvolk weten, wat maaksel het is, gedachtig zijnde, dat het stof is. Met dezen Bruidegom heeft de bruid wel een tweezijdig verbondsverkeer; doch dat verdoezelt geen ogenblik, dat het door een éénzijdige beschikking is ontstaan. Familiariteit is dus overtreding van de grondwet van 't verbondsverkeer. En waar de dag-van-Sinaï een nieuwe fase in het genadeverbond ontsluit, daar behoort Israël de monopleurische krachts-ontplooiing van zijn Verbondsgod in het poneren dezer nieuwe fase in de verbondsgeschiedenis ter dege te eerbiedigen. Met mond en hart. En daarom: afstand bewaren! Maar, dien afstand mag het volk niet liefhebben, omdat hij áf-stand is. Het mag hem dus óók niet eigenwillig vergroten. En dat is de keerzij van de dagorder op den bruidsdag. Als God de Heere diastase (af-stand) maakt tussen zijn verschijningstekenen ter ener, en zijn volk ter anderer zijde, dan is dit één der pedagogische middelen, waarvan Hij in evangelisch bedoelen zich bedient. om het hart des volks dichter bij het hart van zijn God, zijn Bruidegom, te brengen. Dan is de schrik des Ouden Verbonds een secuur middel ter heenleiding naar het Nieuwe. De wet is pedagoog, en dus toeziend, tuchtigend, onderwerpend, klein-houdend, - máár, - pedagoog naar Christus toe. De diastase is gedetermineerd en getermineerd door de conjunctie, de henóse, de gemeenschap, de eenheid, de één-wording, meer en meer. God gaat van oudtestamentische naar nieuwtestamentische kracht steeds voort. En dáárom gaat - zo zeiden we - de Israelietische man tegen den | |
[pagina 235]
| |
Heere en zijn bedoeling in, niet alleen, wanneer hij brutaal den afstand overbrugt, doch ook, wanneer hij den afstand eigenwillig vergroot. Dat mag ‘vroom’ verdedigd worden, met een beroep op de kleinheid van den mens, die zó groot geweld als van den berg-der-verschrikkingen niet verdúren kan, maar geraffineerde overmoed blijft toch overmoed, is óók brutaliteit. Helaas, aan dit raffinement der hybris, des overmoeds, hééft Israël zich op zijn bruidsdag bezondigd. O zeker, het sprak wel ‘waarheid’. De algemene, en officieel bij wijze van volksuitspraak (door delegatie) Mozes bekend gemaakte klacht kwam hierop neer: wij kúnnen dit alles, dien donder en bliksem, die aardbeving, dien ruisenden kolk, dien vliegenden storm, niet verdragen. Wij weten, wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. En daarom: laat óns maar buiten dit alles blijven. Laat Mozes alléén - één voor allen - de wolk der verschrikking in-gaan, en ónderduiken in den zwaargeladen nevel van 's Heeren transcendent geweld. Doch laat óns maar naar onze tenten terug keren. Wij zijn maar ‘leken’. We kunnen dan de woorden, die de Heere ons wil laten horen, wel vernemen via dezen onzen bemiddelaar. Wij vragen derhalve om een middelaar, en dragen Mozes daartoe voor bij onzen God. Mogen wij nu maar naar huis toe? 't Is in de tenten wat gemoedelijker, dan in de naaste omgeving van 's Heeren geweldsontladingen! Was 't niet waar? Och ja, 't is allemaal waar; de Heere zegt het zelf: het is alles recht, wat ze daar spreken. Trouwens, het lag al lang in zijn eigen goddelijk plan, de wet te bestellen in handen van een middelaar, en o.m. daartoe hun een middelaar te geven in Mozes, die type had te wezen van den beteren Middelaar des Nieuwen Testaments. Het lag van alle eeuwigheid in zijn goddelijk voornemen, dat in het Oude Testament het ambt aller gelovigen minder krachtig functioneren zou, dan in het Nieuwe, en dus de ambtsdrager-par-excellence een uitzonderingsfiguur zou zijn, profeet. priester, koning, extra belast, hiërarchisch geclassificeerd en gespecificeerd, tot op den dag van Christus, Ja zeker, Hij zelf wist wel, wat maaksel zij waren, gedachtig zijnde, dat zij stof waren. Maar al geeft de Heere daarom hun wéns (zoals Hij later ook een koning gaf op hun verlangen), toch hoort Hij in dien wens een ondertoon van 't vlees: ‘wensen’ en ‘gebeden’ zijn trouwens twee; inwilliging van wensen en verhoring van gebeden zijn daarom óók steeds twee. Och, had dit volk maar een hárt, om Mij te vrezen! | |
[pagina 236]
| |
Och, had naar mijn raad, dien evangelischen, zich mijn volk, ook in het uur van den schrik der wet, gedragen! De Heere hoort den valsen ondertoon in hun gebed. En zijn Geest laat dienzelfden ondertoon-der-valsheid later den geïnspireerden schrijver van den Hebreënbrief vernemen: die (c. 12) dit verlangen van Israël veroordeelt als een wég-wensen, een van-zich-af-wensen, en ‘verwerpen’ van den sprekenden God; een kritiek op dien sprekenden God, waartegen deze briefschrijver de gelovigen van den nieuwen dag ernstig waarschuwt. Want het komt den leerling niet toe, de methode van zijn leermeester te willen vervangen door een andere. Zelfs niet, indien de leermeester een andere methode in den zin heeft, gelijk hier bij den Heere het geval bleek te zijn. Zulk een nieuwe methode is te aanbidden, wanneer zij geopenbaard is, en dan mét de bedoeling, waartoe zij geopenbaard is, dienstbaar te zijn. De leerling evenwel, die een nieuwe methode vraagt, wijl ze naar zijn inzicht beter is, en wijl ze hem gemakkelijker dunkt naar 't vlees, kritiseert den meester. En - hij houdt zijn eigen ontwikkeling naar betere en sterkere draagkracht tegen. En een volk, dat den hiërarchischen middelaar Mozes begeert, zóals hij geproclameerd is, en met de bedoeling waartoe hij geproclameerd is, doet goed. Een volk evenwel, dat zijn middelaarsbeeld zelf ontwerpt, de middelaarstaak zelf omschrijft, het ambt der gelovigen tot nóg minder functies wil zien ineenschrompelen, en dien énen-voor-allen alléén wil laten lijden en begraven worden in den nacht der verschrikking, zulk een volk bidt (‘wenst’!) tegen het Nieuwe Testament, en dus tegen de tendenzen van het oude, in. Het is traag in het benaarstigen, begeert niet met vader Abraham (Joh. 8) den dag van Christus te zien, ziet niet uit naar den horizont, waar de andere dag zal rijzen, de bétere, waarin heel het volk Gods één massa van profeten, priesters, en koningen zal zijn, wel ánders de een tegenover den ander belast, maar niet meer of minder zwaar. En vooral - zulk een volk zoekt dan niet den beteren Middelaar, omtrent wien álles geopenbaard is, óók dit, dat Hij alleen - één voor allen - den eeuwigen schriknacht ingeworpen wordt, en dat toch ook wij allen met Hem begraven, gekruisigd, gedood moeten en mogen worden, om met Hem op te staan tot onzen persoonlijken ambtsdienst. Zo is Israëls wens verhoord, en Mozes is beladen met den schrik van Sinaï, terwijl het volk mocht keren naar zijn tenten-op-een-veiligen afstand, waar men zo geen last heeft van dat goddelijke spreken, dat profeteren. Maar bidden kan later Mozes: als men hem rapporteert, dat er ‘in het leger’, op het ‘profane’ terrein, en niet op | |
[pagina 237]
| |
het éne uitzonderingsplekje, geprofeteerd wordt, dan bidt hij, dat ál het volk het ambt aller gelovigen (in hun profeteren) eens moge gaan bedienen. Dat is niet wensen, maar bidden. Met vader Abraham mee bidden om den dag van Christus, en - van diens Geest. Daar bidt de mindere middelaar om den meerderen, het Oude Testament om het Nieuwe. Daar is er een HART, om den Heere te vrezen. En nu dit gebed verhoord is, en wij onder die verhoring leven, immers onder den Nieuwen Dag, nu moeten wij toezien, dat wij niet God in zijn nieuwtestamentisch gedateerde spreken van ons áf ‘wensen’ naar Israëls wijze. Dat niet wij het spreken naar het ambt aller gelovigen (met zijn kritiek op elkander!) van ons afschuiven, om een hiërarchie-tje in te stellen, dat de zaken wel bedisselen zal. Dat niet wij de kerk als het ambtelijk apparaat separeren van de plek der bevinding, zoete of bittere. Dat niet wij de klacht over onze onmacht de ‘vrome’ vlag doen zijn, die de lading van den onwil verbergen moet. Dat niet wij de methode van Gods aandringen van zijn Woord bij onze consciëntie eigenwillig Hem gaan voorschrijven. Dat niet wij ánders, en nog veel ‘beter’, dan Hij, proberen te weten, wat maaksel wij zijn, bij voorkeur, ook tegen zijn uitdrukkelijke belofte in, gemakshalve, alleen maar wetende dat wij stof zijn......alsof er niet meer stond, niets van een levendmakenden Geest! Israël klaagde: wij gaan hier dood, want wie kan God zien en leven? Maar intussen leefden ze nog allen, en konden een volkspetitie ter zake van een middelaar opstellen...... Zo mogen wij niet doen. Wij stellen ons in de hand van Hem, die ons het leven toegezegd en die het ook onsterfelijk aan het licht gebracht heeft. En wij laten Hem spreken over dat leven, met eigen inhoud en ook naar eigen methode. Want onze God is een verterend vuur; Hij laat zijn genadedagen niet straffeloos in den mist zetten, noch zijn genade-uitzendingen ophouden door onze geraffineerd-brutale klachten, dat zijn zender wel goed, maar dat onze ontvanger en onze luidspreker zo slecht functioneert. Heeft Hij niet mét den zender ook den ontvanger, en den luidspreker geformeerd in vrije genade? Want alles is van Hem. |
|