Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPascha inversum.Ga naar voetnoot1) (Pinksterfeest)Niet, als de Heiland geboren wordt, maar wél wanneer Hij zijn ambtswerk onder Israël begonnen is en het voleindigt hier beneden, legt God zichtbaar verband tussen Jezus Christus' dagen enerzijds en de feestdagen van Israël anderzijds. De geboortedag van Christus is ons niet bekend, met enig feest van Israël heeft God dien dag dan ook niet in verband gezet. Want het kindeke Jezus heeft nog geen ambtsdienst kunnen aanvaarden. Maar nauwelijks heeft de Heiland, volwassen geworden in den zin der wet, zijn ambtswerk aanvaard, of Hij krijgt met Israëls feestdagen te doen. Hoe kan het ook anders? ‘Waar het volk vergaderd is’, daar is het werk wachtende op den groten Ambtsdrager, die ‘te beginnen’ heeft ‘bij Jeruzalem’, bij den bestaanden verbondskring. De nieuwe verbondsfase, die door | |
[pagina 228]
| |
Hem zal worden ingeluid, kan alleen maar op één voorwaarde nieuw zijn ‘overeenkomstig God’, d.w.z. reformatorisch en niet revolutionair, vervullend en niet brekend: dat ze n.l. zich wettig aansluite bij de oude, doordat dááraan en dáárin álle gerechtigheid volbracht worde. En dus behóórt de Christus op de feestdagen zijns volks akte van presentie te geven; dát alleen betekent voor den rechtvaardigverklarenden of verdoemenden God de presentie van zijn akte als de Zijne. Zo verschijnt dan de Christus ambtelijk op Israëls feesten. Het Paasfeest krijgt met Hem te doen. Ook op het Loofhuttenfeest compareert Hij. En juist op de sabbatten stelt Hij nadrukkelijk sabbatsproblemen aan de orde, al zou Hij daarom rustverstoorder heten...maar Hij weet, dat Hij vervuller, en dus rustaanbrenger is. En als Hij sterft - de úre is dan ook gekómen - dan is er weer het verband met Israëls Pascha. En nog is het einde niet van zijn bemoeienissen met en óp de feesten van Israël. Nog eenmaal vertoont Hij, peremptoir, Zich op zo'n feestdag: dat is op Pinksteren. Want Pinksteren is een feest der Joden, een feest van Israël. Maar op dien énen pinksterdag, die de eerste was ná Christus' kruisiging, komt Christus het feest der ‘volheid’, voor wat het Israël-naar-het-vlees betreft, incompetent verklaren, incompetent en ‘leeg’, onvruchtbaar en van zijn zin beroofd, vanwege de leegheid en onvruchtbaarheid dergenen, die van Israëls verwereldlijkte hiërarchische overheid hun toelatingsbiljet verlengd zagen, en dus vrijelijk er verschijnen mochten...voor wat die overheid betreft. En in en door dit alles toont de Heere God, dat juist zij, die op dit eerste ‘Pinksterfeest-zonder-Nazarener’ in het hoekje der geboycotten, en der kandidaten voor complete excommunicatie, der voor den groten ban gecensureerden zijn gezet, de wáre Pinksterfeestgangers zijn geworden, degenen, in wie het feest zijn ‘zin’ nog steeds doet zien, en hem niéuw, vervúld, doet zien. Hij toont, dat Hij door zijn Geest bij hén aanwezig zijn wil, en dat het daarom eerst nú met recht het eerste Pinksterfeest-met-Jezus-den-Nazarener worden gaat. Dit is het onflict van Pinkster. Dezelfde Heiland, die in de dagen zijner vernedering, juist op de sabbatten, sabbatskwesties aan de orde stelde, en niet tot zondag wachtte met zijn sabbats-werk op zaterdag, die stelt, nu Hij op den verrijzenisdag den sabbat heeft vervuld, en zijn eigen christelijken sabbat-van-den-zondag heeft ontvangen als den dag van zijn heer-schap-pij, en zulks bij proclamatie van het | |
[pagina 229]
| |
Rijksdecreet van dien God, die rechtvaardigt en verdoemt, diezelfde Heiland stelt, zoals we zeiden, thans naar zijn recht op het Pinksterfeest der Joden de grote pinksterkwestie aan de orde. Want God heeft het oordeel reeds aan Hem gegeven. Hoor, Hij is het nu Zelf, die zegent én vervloekt, die rechtvaardigt én verdoemt. In deze zijn autoriteit verklaart Hij - het is een vonnis! - het Pinksterfeest der Joden ledig en onvruchtbaar. Ze roemen in hun spijze; het brood voor het lichaam in den vollen oogst, en het brood der ziel, in de onderwijzing, die naar Mozes' wet, of liever naar de interpretatie van die wet is. Maar God in Christus zegt: gij hebt de ‘macht’ niet, daarvan te eten, gij, die den tabernakel alsnog dient; uw beweegoffers mag Ik niet, en uw feestgedruis klinkt lelijk in mijn oren: de voetstappen van uw Kóning hoor Ik daarin niet; ze zijn niet meer bij u. Gij hebt uw Koning door de hand der moordenaren aan het kruis geslagen en hebt gezegd: Zijn bloed kome over ons en onze kinderen! Nu kómt dat bloed ook over u: ziet, úw Huis, dat mooie tempelhuis, het wordt u woest gelaten, woest en eenzaam, zó eenzaam, als elk huis, dat niet meer het récht heeft op de nadering van de voetstappen van zijn Koning. Pinksterfeest - dat wordt voor Israël-naar-het-vlees nu tot een Pascha inversum, tot het ómgekeerde, het in zijn tegendeel verkeerde Pascha. Want voor Gods Israël-naar-den-Geest, voor de kerk van het Nieuw Verbond, is Pinkster nu aanvankelijk reeds geworden tot het Pascha consummatum - het vervulde, tot zijn doel gekomen Pascha. Tertium non datur: een gulden middenweg, o neen, die is hier niet.
Pascha inversum, waarom? En waaruit blijkt dat? Hoor eerst het antwoord op de laatste vraag, opdat de feiten, de soevereine spraak Gods in de feiten, het eerste woord hebben. Hieruit blijkt, dat God de Heere, door den Christus in den Geest, de altaren der pinksterofferliturgen van vleselijk Israël ómkeert; dat er een krachtig ‘wind’ -geluid is, maar dan met ‘voorbijgang’ van Israëls door God verstoten hiërarchie, en dat er verdeelde ‘vuur’ tongen zijn, maar dan wederom met ‘voorbijgang’ van al degenen, die zich beroemen, dat zij op Sions berg de door Kajafas aangevoerde en aangevuurde wettige ‘getuigen’ van den God van Abraham zijn. Een geluid als van een geweldigen gedreven wind; - dat is de | |
[pagina 230]
| |
‘bath-kól’,Ga naar voetnoot1) het grote stemgeluid van Bóven, de officiële hemelstem, waarop Israël wachtte als op een hemelse Declaratie dat Jahwe wil wonen bij de zijnen, en aan hen zijn approbatie geven Verdeelde tongen als van vuur; - dat is de tot de enkele personen dóórtrekkende, en dus onbetwistbaar-duidelijke hemelse onderscheiding, met zeer bepaald adres, met naam en toenaam, van de Geken-den-van-den-Heere; de onderscheiding met het bekende teken der Akte van Presentie van Jahwe; die pleegt te komen naar zijn welbehagen in de ‘sjechinah’, het blinkend vuurteken, waarin Hij Zelf zijn aanwezigheid signifisch kond geeft.Ga naar voetnoot2) Welaan, zowel dat teken-voor-het-gehoor, als óók het teken-voor-het-gezicht, zowel het stem- als het vuur-signaal, ze gaan voorbij aan de lieden van Kajafas, voorbij aan de geleerde toga-dragers, die officieel college geven van de bath-kól en over de sjechinah, dat decoratie-apparaat van het Hemels Hof, hetwelk de kinderen Abrahams pleegt te onderscheiden onder alle naties, en hun favorieten van de groven onder hen. En zie, beide tekenen komen zeer dis-creet terecht bij de vissers van den Nazarener. Ze hebben geen toga en | |
[pagina 231]
| |
ze geven ook geen college; ook staan ze op de zwarte lijst, gegadigden voor den groten ban. Maar niettemin komt bij hén het dubbele teken, dat van boven is, terecht. De lieden, die van de bath-kól en van de sjechinah alles en alles wisten, hebben dat scherp en als aan den lijve gevoeld. Het blijkt dus dat het Pinksterteken in duplo ‘voorbijgaat’ aan de overheid van Israëls vleselijke hiërarchie, die excommunicanten van den Nazarener en zijn ‘sekte’. En tevens treedt hier aan den dag, dat hierin hun het scherpste goddelijke vonnis over hun feestdag van heden is betekend: het is nu hun Pascha inversum op dezen dag van goddelijke ‘wind’- en ‘vuur’ -significatie. Immers, Pascha betekent ‘voorbijgang’, een niet-aankloppen bij uw deur, een niet-over-uw-drempel komen. Ga maar terug tot Mozes' dagen en gij weet het: in den nacht, toen het bondsvolk uit Egypte toog, is de verdervende engel de bedienaar-van-den-dood aan Israël voorbijgegaan, om tot Egypte in te keren, met zijn energieën-van-verderf. Sinds heeft men dát den goddelijken stijl genoemd: dat de God van hemel en aarde met het bittere van den dood zijn volk ‘voorbijgaat’, om daarmee tot de naties-van-den-groten-ban door te trekken. De ‘voorbijgang’ was verschoning! Het zoete, dat de hemel te vergeven heeft, dát is voor Israël; het bittere voor barbaren. Maar ach - op het Pinksterfeest van Handelingen 2 keert God die orde om: Hij ‘gaat voorbij’ aan de ‘hoofden’ (de erkende zieners) en aan de ‘ogen’ (de officiële profeten), en komt met presentietekenen tot de kinderen van hún groten ban; den ban-van-Israël-naar-het-vlees. Horen en zien vergaan hier; communicatie en excommunicatie tevens. De voorbijgang Gods is ditmaal teken van het tégendeel der verschoning. Neen, het is niet te loochenen, tenzij men 's avonds zou ontkennen, wat men 's morgens toch een feit genoemd heeft. Een windstoot en vuurtongen, maar die heeft geen mens in eigen hand; dié komen toch nadrukkelijk van bóven...? Pascha inversum, dit Pinksterfeest. En waarom? Gij vraagt het nog? Maar heeft dit volk dan niet, juist onder déze leiders, geweigerd het bloed van het ware Paaslam over zich in te roepen ter verzoening? Zijn bloed kome over ons en onze kinderen; dat betekende in hún mond: het is het onreine bloed, dat zich niet verdraagt met het bloed van het offerlam, hetwelk in de dagen van den groten uittocht uit Egypteland een onderpand was van Gods verschonenden voorbij- | |
[pagina 232]
| |
gang! Werp den Nazarener buiten Gosen en stel zijn graf bij de Egyptenaren. Bij de Egyptenaren...... Maar op den dag van het feest van den Kwáden Voorbijgang klinkt dan ook de apocalyptische stem reeds uit de verte: de stad, waar onze Heer uit Nazareth gekruist is, die heet voortaan geestelijk Sodom en Egypte! (Op. 11:8). Het centrum Gosens is op den dag van Golgotha ‘tot Egypte’ gesteld; en het levende geloof van Gosen dát is voortaan te vinden, gekroond en gewaarmerkt als vrucht van Geestesinwoning en van Geestesinspraak, ginds in die ‘opperzaal’, waar de schaduw nog hangt van den Nazarener...... Zijn schaduw? O neen, niet de schaduw van den doden, doch het grote licht van den levenden Nazarener. Want het Woord van God klinkt straks uit den mond niet van een rabbi Simeon, maar van den apostel Simon Petrus, drager der vuurtekenen, eindpunt van den weg van de bathkól, hij, onder vele anderen, die met den Nazarener zijn geweest.
Zo is Pinkster een dag van gericht. Joël krijgt zo straks dan ook het woord. Ook hij heeft eens de ‘stem’ en het ‘vuur’ van God Jahwe vernomen (2:3, 11), en heeft geweten, dat ze fenomenaal zijn, vanwege den dag des Heeren. Voorbijgang, maar dan in malam partem, ten kwade. Vanwege het onrein geachte en niet voor den verschóningsvoorbijgang ingeroepen bloed-der-verzoening. Nu is de pinksterdag van Handelingen 2 inversie geworden van élken feestgang Israëls. Hun Pascha is in zijn tegendeel verkeerd. Hun Loofhuttenfeest is hun afgenomen; want de woestijn zijn ze wel eertijds uitgeleid naar het land der belofte, doch de belofte is heden niet meer voor het land, - ze kiest voortaan een volk uit alle landen. Hun sabbat spelt geen rust meer...Paulus kome maar spoedig voor den dag, om den brief aan de Galaten te schrijven. Uitzinnigen, wie heeft u betoverd, dat gij naar ómgekeerde feesten weer wilt keren? Pascha inversum...... Laat nu de kerk, die niet meer in een land-van-belofte wonen kan, vrezen en beven. De stroom kán voorbijgaan; beddingen kúnnen verdrogen. Er is nóg een voorbijgang in den kwaden zin. Nóg is er bondsbreuk, nóg keert God Zelf wel tafelen om, nóg neemt Hij kandelaren weg en laat de blijken van zijn tegenwoordigheid naar | |
[pagina 233]
| |
anderen komen, die Christus' bloed leerden inroepen over zich in anderen zin, dan Israël het deed op Lithostrotos. En - voorbij is nu de tijd, waarin men dat wijken van den Geest, dat voorbijgaan Gods met de genadegaven, aan uiterlijke tekenen kan bemerken. God sprak Israël toe in zijn eigen taal, maar die taal is thans een andere: Hij werkt nu met didactisch proza. Hij gaf wel tekenen en wonderen in den aanvangstijd, ‘wind’ - en ‘vuur’ -mirakelen. Maar tháns is de aanvangsperiode al lang voorbij; tekenen als toen geschonken (of opgelegd) werden, kenmerken heden noch zijn aanwezigheid, noch zijn afwezigheid, noch den zegenenden, noch den kwáden ‘voorbijgang’. Wij moeten heden aan de vrúchten worden gekend. Als het geloof verdwijnt, de probleemstelling haar christelijke scherpte verliest, het Woord ons moet bedienen, inplaats van aan ons bediend te wórden, als er geen verwondering meer is vanwege ongeloof, laat ons dan toezien. En als het Pascha inversum der Jóden naar Romeinen 9-11 óns Pascha consummatum is geworden, hún verwerping ónze aanneming, hun onttroning ónze intronisatie, hún val ónze rijkdom, laat óns dan temeer ons verootmoedigen onder het missiewerk, en niet roemen tegen verdorde takken, tegen verlaten tempelwoningen. Doch laat ons eindigen, waar Paulus met het mysterie van 't in zijn tegendeel verkeerde Pasen is geëindigd: een waarschuwing tegen de bondsbrekers in de kerk-van-heden, en een lofverheffing om Gods bondstrouw in het heden. Wat het eerste betreft: ‘Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anderszins zult ook gij afgehouwen worden’ (als takken van den boom van Israël), ontledigd op de vierdagen des verbonds. Maar wat het tweede aangaat: ‘O diepte des rijkdoms beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn zijn oordelen, en onnaspeurlijk zijn wegen! Want wie heeft den zin des Heeren gekend? Of wie is zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem wedervergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen, Hem [zij] de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.’ |
|