Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdChristus en de heerschappij over de geschiedenis.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 219]
| |
hij het zó bedoeld had, zou hij met de Schrift zelf in strijd komen. Er zijn blijkens haar kronieken meer geslachten geweest dan welgeteld veertien. Niet alleen het Oude Testament noemt ons andere namen, die hier voorbijgegaan zijn, maar ook Lukas, in zijn derde hoofdstuk, doet desgelijks. Trouwens, wat Mattheüs hier geven wil, is principieel iets anders dan een kroniekmatig geslachtsregister. Het is, gelijk boven ons hoofdstuk staat, ‘het boek der genesis, d.w.z. der wording van Jezus Christus’. We ontvangen hier dus geen genealogische tabellen, maar een profetisch document, dat, om zo te zeggen, de ontstaanswijze en de ontstaanswet van Jezus als den Christus, aanwijst en ontdekt. Het boek der genesis van Jezus Christus, zó staat het er in het Grieks boven ons hoofdstuk. Want gelijk het Oude Testament begint met zijn Genesis, zo ook het Nieuwe. Gelijk het Oude Testament in het eerste Genesis-boek het scheppingsverhaal doet uitlopen op den eersten Adam, zo wordt hier het herscheppingsverhaal als in een ander Genesis-boek uitgewerkt tot het ons leidt naar den tweeden Adam. De bedoeling van Mattheüs is, aan te geven, langs welke lijnen-van-werken God gekomen is tot den tweeden Adam. Of, gelijk Mattheüs het voor zijn Israëlietische lezers nog scherper begrenzen wil: tot den waren David. ‘David’ - de wáre, de grote, de volle - zal ‘de gehele wereld beschrijven’. Hoor, Israël! Wij noemden daar David. Zijn naam wordt in den tekst op de gewone wijze, als eigen naam, genoemd. Maar ook waar wij hem niet lezen kunnen, wordt hij toch in deze ‘Genesis’ aangeduid. Ge kunt Davids naam wel niet ‘tussen de regels lezen’, maar hij is er toch kunstmatig in ‘verwerkt’. En nu weet gij meteen, waarom Mattheüs in plaats van precies uit te rekenen, hoeveel geslachten er in die drie perioden zo al geweest zijn, uit al die geslachten er veertien uitkiest. Het cijfer veertien toch is een verkapte naamsaanduiding. Zo iets gebeurde meer, wanneer Joden voor elkander schreven: dan werd n.l. in een zeker getal vaak een gedachte of een naam verborgen. Hier is het al zeer gemakkelijk te weten, wat achter de getallen steekt. Wanneer Mattheüs tot driemaal toe veertien geslachten voor expresse vermelding kiest, dan weet hij, dat zijn lczers er mee bekend zijn, dat in het Hebreeuws de letters ook cijfers kunnen zijn; men kan dus elken naam in plaats van door een reeks van letters, ook door een reeks van cijfers weergeven. Die cijfers kan men dan weer bij elkander optellen, en zo een getal krijgen, | |
[pagina 220]
| |
waarin voor ‘ingewijden’ de naam wordt aangeduid, en zich gemakkelijk laat raden. Zo is 't ook hier; wanneer ge in 't Hebreeuws den naam David schrijft, en de letters leest als cijfers, en de langs dien weg verkregen getallen samenvoegt, dan is de uitkomst veertien. De Joden wisten allang, dat de naam David de getalwaarde van veertien had: er waren meer schrijvers, die zó den heerlijken naam van David lieten ‘lezen’. Joodse lezers wisten bijzonder goed, dat Mattheüs zeggen wil: drie maal veertien, dat betekent: drie maal David. Het ging om David in de eerste, het ging om David in de tweede, het ging om David in de derde periode. David wordt voorbereid in de periode van Abraham tot David. David zit op zijn troon en heerst in de periode van David tot de ballingschap. David wordt van zijn troon gestoten en naar het vlees vernietigd en gebroken in de periode van de ballingschap tot Christus toe. En dán schijnt David weg te zijn. Maar dat is toch in werkelijkheid niet zo. Want wanneer God tot driemaal toe den naam van David uitgeroepen heeft en wanneer dus ‘David’ er toch werkelijk gebleven is, óók in den bangen tijd, toen hij schijnbaar uit de wereldgeschiedenis weggevaagd was, dan is het niet een bedelaarskind, maar de grote David zelf, die daar verschijnt in Bethlehem. Dat kind in die kribbe is inderdaad de David, de grote David, gelijk onder dezen naam de profeten den Messias vaak hebben aangeduid. Hiermee wil Mattheüs de ergernis van Christus' kruis reeds van te voren in verbinding plaatsen met de ergernis van zijn geboorte. Inderdaad, in de derde periode was David ontkleed en onttroond. Het was in die derde periode niet meer dan een afgehouwen tronk, wat van David overgebleven was. Maar juist in dien afgehouwen tronk komt de ware David terug. Het ‘echte’ van David, dat wat David in de theocratie tot David maakt, is niet zijn goud en zilver, en niet zijn uiterlijk gelaat, maar het is de messiaanse heerlijkheid, die nooit met uiterlijk gelaat komt. Zo is in Jezus Christus dan ook David pas tot zijn ware heerschappij gekomen; en zulks niet ondanks het verlies van Davids uiterlijke glorie, doch juist in en door dat verlies. En wij, die deze dingen lezen, hebben dit te bedenken. We leren dan zien, hoe Christus allen uiterlijken schijn des vleses doorbreken moest, om zo het rijk der messiaanse heerlijkheid te planten, en te heersen, niet op het vleselijke sediment, dat reeds gegeven, maar in den loop der eeuwen tot puin vergaan was, maar op den vasten | |
[pagina 221]
| |
grondslag van zijn eigen dierbaar bloed, dat Hij gegeven heeft, om door het geven te nemen. Want de afgehouwen tronk van de derde periode, die brengt het scheutje voort dat eeuwig bloeit. De derde periode - die loopt voor de ogen van het vlees uit op Augustus, den ‘Heer en God’ van Rome, geboren vóór tweeduizend jaar.Ga naar voetnoot1) En die Augustus laat ‘de gehele wereld beschrijven’; ook den Zoon van Maria en Jozef, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, onderdaan van den keizer, die hem straks tot één van de duizenden maakt, die door zijn zwaard geslacht zijn. Maar voor het geloof mondt diezelfde derde periode linea recta in den Christus uit, in Jezus den Nazarener. Hij laat op zijn manier ‘de gehele wereld beschrijven’. En op denzelfden dag, nu Mussolini in Duitsland verblijf houdt, en den droom van Augustus weer wil realiseren in den als God verheerlijkten Duce of Führer, drager van de vergoddelijkte staatsmacht en -glorie, op dezen dag verheugen wij ons, dat de conscriptie van ónzen Koning Jezus Christus nog dagelijks verder gaat. Hij beschrijft de gehele wereld: mijn Heere en mijn God, die grote David, Man naar Gods hart. |
|