Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Het priesterschap in twist gered.Ga naar voetnoot1)En van Levi zeide hij: uw Thummim en uw Urim zijn aan den man, uw gunstgenoot, dien Gij verzocht hebt in Massa, met welken Gij getwist hebt aan de wateren van Meriba; die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen niet kende, en zijn zonen niet achtte; want zij onderhielden uw woord, en bewaarden uw verbond. Het koningschap, zo leert de Schrift, kon in Israël niet anders dan door den strijd tussen Geest en vlees tot zijn theocratischen wasdom komen. We zien het - bij wijze van voorbeeld, en van vóór-beeld - aan David. Datzelfde geldt nu echter óók van het priesterschap. En daarvan heeft de Geest van Christus door Mozes' mond ons openbaring gedaan. Als Mozes afscheid neemt van zijn volk, dan kondigt hij, die zelf den specialen ambtsweg der middelaarsroeping slechts kon opgaan, nadat de Heere hem heeft ‘willen’ doden (Ex. 4:24), die zelfde grondwet af ten aanzien van het priesterschap, en licht ze toe met een herinnering aan het verleden, zijn eigen verleden. Ziet gij, zo vraagt Mozes, ziet gij daar Levi onder al zijn broeders staan? Die Levi - hij in zijn kinderen - draagt de Urim en de Thummim; dat zijn de emblemen, en ook bepaalde instrumenten van den priesterdienst. Want Levi's nakroost is verkoren tot hoge eer; daarom heet Levi, die hun vader zijn mocht, ook een gunstgenoot des Heeren, geroepen tot bijzonderen dienst. Maar Mozes weet het zelf zeer wél, dat juist die Levi den last van ‘den twist des Heeren’ heeft moeten dragen. Niet eerst in Mozes' dagen, maar reeds vroeger, toen de kinderen van Levi nog ‘in de lendenen van hun vader waren’. Heeft niet de stervende Jakob Levi vernederd onder al zijn broeders? Ook zijn houwelenGa naar voetnoot2), sprak hij toen, zijn werktuigen van geweld; Jakob wilde niet komen bij de beraadslaging van Simeon en Levi, en kon het maar niet eens worden met hun samenrotting. Want in hun toorn hebben zij (te Sichem) mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Deze klacht van Jakob zag in eerster instantie op Levi, den stamvader. Vervloekt noemde hij Levi's toorn, want die was heftig; en zijn verbolgenheid, want die was hard; en zijn compagnonschap, want dat was kerkbederf. Ja, wel heel scherp was het vonnis van | |
[pagina 216]
| |
Jakob, nóg in het uur, waarin hij uit het leven scheiden ging, over het kwaad, dat Levi had gesticht, toen hij zijn driftig bloed naar de eigenwilligheid des vleses liet uitrazen tegen ‘de vreemden’, de inwoners van Sichem; men kan in Genesis 34 daar heel wat droevigs van lezen. En wat had dien radelozen toorn geprikkeld? Het was geen verbonds-geschiedenis als zodanig, doch een familieschandaal geweest: de zoon van Sichems landvorst had zich vergrepen aan Dinah, de énige zuster van Jakobs zonen. En toen had Levi inderdaad zijn vader, en zijn moeder, zijn broers en zijn zuster ‘gekend’. Hij had als Simeons wapenbroeder de ‘eer’ van het gezin aan Sichem ‘gewroken’. Maar ach - in 't strafoordeel, dat Levi toen voltrokken had aan de Sichemieten, was het alleen maar dwaze familietrots geweest, en deze dan gezien onder het gezichtspunt van familie-eer als doel-in-zichzelf, die zich had uitgeleefd. De band des bloeds had zich van de binding aan den Geest van God geëmancipeerd, en had toen zichzelf verabsoluteerd in daden van gemene list en van eigenwillige wraak. De strafexpeditie tegen Sichem was het tegenbeeld geweest van de vervulling der ambtelijke roeping, die van den aanvang af het aartsvaderlijk gezin was opgelegd, om tot een zegen te zijn voor de wereld, teneinde daarin den lateren missionairen arbeid der nieuw-testamentische kerk voor te bereiden en uit te beelden. Zo was Levi niet priesterlijk, doch anti-priesterlijk aan het werk geweest. Hij leefde niet uit de grondwet van het koninkrijk der hemelen, welke Christus, de betere hogepriester, eenmaal leren zou: dat n.l. vader en moeder en broeder en zuster tenslotte niet te ‘kennen’ zijn naar het vlees. Want niet de band des bloeds, doch de band van Geest en Woord is constitutief voor kerk en Gods rijk. Wie zijn vader en moeder, en broeder en zuster? Dat zijn - zegt Christus - diegenen, die den wil des Vaders doen. De onheilige krijg van Levi tegen Sichem was een strooptocht, maar geen dienst van het Woord en geen bediening van het recht des Heeren. Daarom wordt Levi ook gestraft: hij krijgt geen ‘eigen, zelfstandige plaats in het volksverband’. Levi's kinderen ‘zullen door het gehele volk verspreid wezen, derhalve geen eigen, organisch bestanddeel daarvan vormen’. (Prof. Dr. G.Ch. Aalders.) Het kwaad van Levi bereikte later in Aäron zijn culminatie, toen ook deze zoon van Levi den dienst van het Woord, en de bediening van het recht des Heeren tegenwerkte in hetzelfde uur, waarin de wet geproclameerd werd. Toen is de priester Aäron bezweken voor den aandrang van zijn broeders-naar-het-vlees, en van zijn volks- | |
[pagina 217]
| |
gemeenschap-naar-den-bloede; en hij heeft op hun verzoek een gouden kalf opgericht. Ook dat was toen een ingaan tegen inhoud en strekking van het woord van Christus van daareven, dat n.l. boven den bloedband de band des Geestes en der gehoorzaamheid moet staan, en dat daarom deze laatste, als het móét, den eersten het zwijgen oplegt, als zijn dragers zich niet onderwerpen willen aan wet en evangelie. Want het is de Geest, die door het Woord in alle andere verhoudingen richtend, en daarna bouwend, heersen wil. Daarom was dan ook in Massa en in Meriba, de plaatsen van den twist, het huis van Levi onder het oordeel van den Heere gekomen. De beide kinderen van Levi, Mozes en Aäron, waren daar onder de pressie van den openbaren ‘twist’ des Heeren vernederd, en hun ambtelijke zonde was daar door God bezocht en veroordeeld voor de ogen van het volk. Hadden zij niet verzuimd, den naam des Heeren te heiligen tegenover de gemeenschap der kerk, die in dat volk daar voor hen stond? Maar uit dit dieptepunt klimt Levi straks weer op; de genade des Heeren stelt hem toch weer op ‘zijn hoogten’. Wanneer straks na de zonden met het gouden kalf een zuiverings-actie onder het van God geweken volk een aanvang nemen moet, dan roept Mozes, de broeder van Aäron, de zoon van Levi, het volk in het geweer, - een publiek protest van Mozes tegen Aäron, van Levi's énen zoon tegen den anderen. Hij staat ‘in de poort’ en roept: wie den Heere toebehoort, die kome tot mij’. (Ex. 32:26). Vrijwillig moge zich melden alle man, die des Heeren strafoordeel wil helpen voltrekken, en daarin bewijzen, dat alleen het onvoorwaardelijk doen van den wil van den enigen Wetgever Israëls ware gemeenschap, de gemeenschap der heiligen, vormt. Een gemeenschap, die desnoods 't zwaard hanteren gaat tegen eigen kinderen, broeders, vaders, en de moeders, terwille van de heiligheden van Jahwe. En toen heeft Levi's stamgemeenschap - ‘al de zonen van Levi’ - zich aan de zijde van Mozes gesteld, en het strafoordeel helpen voltrekken. Hierin heeft Levi's nakroost de zonde, die in den toorn van hun vader Levi zelf zoveel ellende had gebracht, publiek verloochend. Toen heeft hij niet slechts tegen ‘Sichem’, dat is tegen degenen, die buiten zijn, maar tegen de eigen volksgenoten het zwaard gekeerd, opdat het zwaard des Geestes en des Woords niet zou roesten. En dit geloof is Levi tot rechtvaardigheid gerekend. Zijn straf is in zegen verkeerd. Al bleef de stam van Levi verstrooid onder de broeders (dit was het oude oordeel), deze verstrooiing wordt straks | |
[pagina 218]
| |
zijn zegen, en ook zijn eer; want Levi's stam wordt nu de priesterstam, die Urim draagt en Thummim. Zo is het priesterschap in den twist des Heeren gered. Het Woord des Heeren stelt en herstelt eeuwen vóór de vleeswording des Woords den priester, die voor den Heere Christus heen zal gaan. En Mozes' groet aan Levi in Deuteronomium 33 wordt het prototype van dat andere woord van Christus zelf, als Hij verkondigt, dat slechts diegenen, die den wil des Vaders doen, als broeder gelden, en zuster, als vader en als moeder. Bloed, ras en bodem? Neen, Geest en Woord en ambt! En dán, dán komen ook én bloed, én ras, én bodem, tot hun ere. |
|