Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe verdorde ricinusboom.Ga naar voetnoot1)En het geschiedde als de zon oprees, dat God een stillen oostenwind beschikte; en de zon stak op het hoofd van Jona, dat hij amechtig werd; en hij wenste zijner ziele te mogen sterven, en zeide: het is mij beter te sterven dan te leven. Het is met Jona een wonderlijke geschiedenis. Eerst is hij heengegaan in een andere richting dan waar zijn Zender hem had gezonden. Deserteur is hij geworden. Hij zelf geeft later de reden aan, waarom hij vluchtte. De reden was n.l., dat hij vreesde, een oordeelsprofeet te worden, maar met het effect van behoudenis. Hem was gezegd, dat hij Ninevé het oordeel aan moest zeggen, en de bekering prediken moest, en in het andere geval het oordeel had aan te kondi- | |
[pagina 195]
| |
gen. Hij verwachtte echter geen oordeel maar genade voor Ninevé: ‘ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, en berouw hebbend over het kwaad’. En wijl hij dat wist - hij redeneert precies andersom dan de knecht, die het éne talent in een ‘zweetdoek’ verborgen had, omdat hij ‘wist’, dat zijn heer een tiran was - wijl Jona dat wist, was hij maar een anderen kant uitgegaan, en had precies als die knecht uit de gelijkenis al zijn talenten in een zweetdoek verborgen. Jona vond, dat iemand, die het oordeel te prediken had, dan ook echt een oordeel moest zien, moest beleven. Toch is Jona later door het diepe zeegraf heen in Ninevé terecht gekomen. Hij was ‘van het westen de stad ingekomen’ en was haar al predikende doorgetrokken. Daar buiten de stad had hij zich een primitieve hut gemaakt die hem enigermate schaduw bood en daaronder had hij zich neergezet, om te zien, ‘wat in de stad gebeuren zou, d.i. wat er van haar zou worden’ (Prof. Ridderbos). En toen het oordeel uitbleef, en geen sulferregen kwam, toen werd Jona bedroefd. Was het soms, dat hij als prediker voelde een vreemd figuur te zijn geworden? Neen, dat niet. Want, om te beginnen, elke oordeels-voorzegging is voorwaardelijk; zij geldt slechts als er geen bekering volgt. Bovendien, het volk hád zich bekeerd, en daarmee was ook voor het besef van alle hoorders het oordeel afgewend. Feitelijk had Jona als prediker ‘succes’ gehad, om het werelds uit te drukken. Zijn prediking had wonderen gedaan, en dit kon onmogelijk een schande zijn voor den profeet. Het is dan ook iets anders, dat Jona ontevreden maakt, of bezorgd. Het is het joodse particularisme, dat het maar niet hebben kan, dat óók aan de heidenen genade wordt bewezen. Het is dus Jona's vlees, dat aan den geest van den profeet nog niet onderworpen is. Jona ziet niet in, dat de ‘barbaren’ van heden morgen delen móéten in de genade van den God van Israël. Toen besloot God de Heere Jona aan te spreken op de wijze, die bij zulke grote kinderen past. God deed een sprekend teken. Hij liet een boom opgroeien, hier ‘wonderboom’ genoemd, waarschijnlijk een ricinusboom. Deze boom nu pleegt in korten tijd een hogen wasdom te bereiken. Thans echter wordt die tóch al snelle groei nog versneld; en zo kan Jona straks constateren, dat die struik hem best te pas komt; zij zet zijn hutje in de schaduw, en dat is in die brandende zon een weldaad. | |
[pagina 196]
| |
De boom heeft echter maar een korten levensduur. Den volgenden dag, bij het aanbreken van den dageraad, als Jona zich juist weer van ‘zijn’ boom zo heel veel belooft, komt er een ‘worm’, die den wortel beschadigt, en hem zeer snel laat verdorren. Noch in dien snellen groei nu, noch ook in dat snelle verderf, kon Jona het element van het wónder over het hoofd zien. Want wel was in den regel zowel het een als het ander altijd een snel proces, maar het was ditmaal sneller geweest dan ooit. Niettemin heeft Jona nog niet geleerd. Zijn toorn en ontevredenheid keren weer. Straks durft hij ronduit verklaren, dat die verdorde ricinusboom hem tot een ergernis is. Maar dán laat hem de Heere voelen, hoe dwaas hij is. Hij zelf is over den ondergang van een eenzamen boom, waaraan hij bovendien nog niets gedaan heeft, buitengewoon verdrietig. Maar vindt hij het dan zo heel gewoon, dat God van zo'n grote stad met zoveel culturele glorie en zoveel zendingsmogelijkheden en zóveel zendingsobjecten, evenmin graag afstand doet? Hier moet Jona leren zien, dat het werk den meester te prijzen heeft. Reeds daarin ligt het zendingsbevel voor ons als ‘redelijke godsdienst’. Jona moet leren erkennen, dat alle hijgen naar het verderf van den ander, schuldige overtreding is, wijl het zich niet daarover verblijdt, dat de Heere weer tot zijn recht komt. En zo betekent de verdorring van dien ricinusboom een prediking van waarde voor alle mensenleven; God legt zijn eigenaarsbrief, als obligatie voor ons, over alle cultuur-voortbrengselen, die in de wereld er zijn; ze moeten Hem weer prijzen, en zúllen dat doen zodra de dragers van die cultuur en haar arbeiders zich bekeren tot Hem. Wie een boom, dien hij niet gemaakt heeft, annexeert voor zich, moet het niet vreemd vinden, als de Heere heel een cultuurstad door de bekering weer terugneemt als zijn eigendom, en door de prediking tot zodanige bekering dat eigendomsrecht vindiceert, in stee van het weg te werpen terwille van den schotel linzenmoes van...het succes der Jacobs naar het vlees. De verdorring van dien ricinusboom heeft ons iets te zeggen. Want ook wij hebben vaak te weinig aandacht gegeven aan de machtige prediking, dat de aarde het eigendom des Heeren is, en dat er daarom vreugde is voor de engelen over het wonder der bekering, gelijk er vreugde is bij de mensen over den wonderbaren groei van een boom, waaronder zij rusten kunnen. Daarom is Jona's wonderboom verdord om Jona te leren, dat hij niet aan Gods eigendom te raken heeft. | |
[pagina 197]
| |
Later, veel later, is er een andere boom, die óók verdord is. Het was de vijgeboom uit Mattheus 21. Toen was er meer dan Jona, die hem zag. Het was de Christus. Die zag ook den boom, die daar helemaal alleen stond en die Hem in zijn honger niet verkwikte. Ook Hij was toornig vanwege dien boom, en liet hem op zijn woord verdorren. En och, dat lijkt in omgekeerde richting wel een uiting van dezelfde onvervalste redeloosheid en willekeurigheid, als die ook Jona zondigen deed. Jona zegent den boom, en treurt er over dat hij hem niet langer dient, en zou hem zegenen in het tegenovergestelde geval. Is het niet een analoog ‘geval’? O neen. Want toen de Christus alzo deed, was Hij daarin geen ogenblik gelijk aan Jona, die in boze drift zich toornig maakte over een boom die hem niet dienen kon, en die daarin zijn ambt, dat hij eerst ontvlucht was, thans feitelijk verwenst; hij staat er ambtelijk slechter voor dan vóór den storm op zee. Maar Christus' vloek over dien dorren boom, die is vervulling van de ambtstaak, die Jona liggen liet. Christus toch heeft het teken van den verdorden vijgeboom ambtelijk gegeven aan zijn discipelen als een bewijs van zijn macht, opdat zij later, als Hij zou lijden en sterven, niet vertwijfelen zouden aan zijn macht, maar zich herinneren zouden, dat op zijn machtwoord zich het wonder voltrok dat ook reeds Jona had gezien: het wonder der totale heerschappij van Christus, en...van de wereldmissie: Gaat uit in de gehele wereld. Zo leert hen Christus zijn dood verstaan als den ondergang niet van een zwakke, die niet anders kán, maar van den sterke, die niet anders wil, en die den dood ondergaat om het eigendomsrecht van God over den kosmos te eerbiedigen, teneinde Gods ganse wereld, Ninevé incluis, tot aan de einden der aarde, aan God terug te geven, en daarin Jona's meerdere te zijn, die waakt voor Gods rechten, ook als de particularisten van zijn volk Hem drijven buiten de poort, en Hem, den groenen boom, in één uur verdorren laten aan het kruis. |
|