Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdSpelen met de wet, verspelen van het evangelie.Ga naar voetnoot1)Daarom zal Hij door belachelijke lippen, en door een andere tong tot dit volk spreken; tot dewelke Hij gezegd heeft: Dit is de rust; geeft den moeden rust, en dit is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen. Zo zal hun het woord des Heeren zijn: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig; opdat zij heengaan en achterwaarts vallen, en verbroken, en verstrikt en gevangen worden. Als de profeet Jesaja de criticasters, die hém van permanente criticasterij beschuldigen, afwijst, let dan op de wijze, waarop hij hun aanklacht ontzenuwt, en hoe hij in een nieuwe profetie erop | |
[pagina 189]
| |
re-ageert tot hun bekering, zo het mogelijk is. Neen, neen, zo antwoordt hij, o neen, ik ben geen criticaster van professie; maar ik breng u terug naar de wet van God. En die is u gegeven door en voor het evangelie der soevereine genade, die onder Israël zichzelf getuigenis geeft, in al zijn diensten, wetten, ordeningen. Naar de geboden u terugleidende, breng ik u dus naar het evangelie en naar de vrijheid terug. Gij echter, losbollen in het tempelhuis, gij speelt met de wet. En daarin verspeelt gij uw vrijheid. Gij verspeelt daarin het evangelie. Op het ogenblik spreekt gij tegen mij in dronkemanstaal, en met een dubbele tong slaat gij tegen de tempelwanden uw hekeldichtjes van: ‘gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier heeft Jesaja wat, en daar heeft Jesaja wéér wat’. Maar straks komen er tijden, waarin het met uw losse feestjes uit zal zijn, en waarin die dubbelslaande tong van zatte priesters en geroutineerde profeten der zotheid zal moeten zwijgen. Want straks komen hier de Assyriërs binnen, en die geven geen pardon. Ze zullen heel onwennige, echt vreemde woorden spreken in hun barbaarse taal. In vreemden tongval zullen dan hier in en om den tempel commando's klinken uit heidenmond, en gij allen wordt ontslagen door den tiran van straks, en uw feestzaal wordt in een ommezien ontruimd. En zegt dan niet, zo gaat Jesaja voort, en zegt dan niet: nu ja, dat doen de mensen, dat zijn nu eenmaal de grillige kansen van den oorlog; alsof daarmee de zaak was afgedaan. Want in al die dingen zoekt de Heere zijn geschonden recht. Als de Assyriërs straks in vreemde taal den tempel met hun commando's vullen, dan is het de Heere die dat doet; Hijzelf laat tempelhymnen overschreeuwen door militaire bevelen uit barbarenmond. Jesaja immers ziet in de Assyriërs de roede van God. Elk ogenblik spreekt hij daar over. Deze zienswijze van den profeet is zelfs een der meest interessante vraagstukken van de uitlegging van de profetie van Jesaja, men schreef daarover zelfs hele monografieën. Juist daarom te meer is het voor Jesaja's besef een straf des Heeren, wanneer straks heidenmond in het tempelhuis korte bevelen snerpen laat. De dronkemanstaal van de priesters en profeten paste niet in het tempelhuis; ze was een ‘vreemde’ taal in déze plaats. Want in het tempelhuis spreekt men, als het goed is, alleen maar heilige taal, uit het Woord, en in het gebed. Maar die Assyrische vreemde taal hoort óók niet in den tempel thuis. Daar past slechts de heilige taal van priesters, die gebeden zeggen, en der profeten, die onderwijzing geven, en die | |
[pagina 190]
| |
de ‘thora’ lezen naar het vaderlijk voorschrift. Zo straft dan God de vreemde taal, die van binnen uit den tempel verontreinigde, met een andere vreemde taal, die van buiten af den tempel verontreinigt. Dit oordeel nu zal, in het massale ontslag, dat de Assyriërs dan aan Jeruzalems dronken priesters en profeten geven, ook een ontslagbrief van den Heere aan hen toe doen komen. Een informeel niet-eervol ontslag, dat is het van den kant der Assyriërs. Een formele afzetting van den dienst in een door de verbondswraak ingegeven oordeelsspreuk, dát is het van de zijde van den Heere. Want de Heere heeft eens tot deze officiële ambtsdragers gezegd, dat de ‘leer’, die Hij hun gaf te onderwijzen (de profeten), en de dienst, dien Hij hun gaf te doen (de priesters) evangelie was, en derhalve geen dwingende ‘wet’, geabstraheerd van het evangelie. Zij allen roepen vandaag Jesaja toe: houd op, man, het is bij u allemaal gebod, en plicht, en zedemeesterij. De Heere evenwel heeft in hun eigen aanstellingsbrief gezegd: ga door, Godsman, het is alles evangelie. ‘Dit is de rust’. En rust is sabbat, evangelie, redding, genadegeschenk der evangelisch ingedachte theocratie. En omdat de Heere zijn mandaat om zó de wet te preken, en déze tendenz daarin aan te wijzen, ook aan Jesaja's tegenpartij zelf gegeven heeft, niet als een verkapte of publieke verloochening van het evangelie, doch juist als ter nadere effectuering daarvan, daarom gaf Hij ook hun eenmaal een formele aanstellingsbrief, waarin dit evangelisch bevel met zóveel woorden stond: ‘geeft aan de moeden rust’; weest priesters en profeten, die, vóór Christus heen gaande, reeds nu, als zijn herauten, tot het vermoeide en verslagen en benauwde volk kunt zeggen: komt allen tot Hém, die vermoeid en beladen zijt, en in Hem, den Messias, zal Ik u rust geven, spreekt de Heere. Dat was hun eigenlijke taak geweest: geeft den vermoeiden rust, den gebondenen opening der gevangenis. Maakt uw beroep ervan, de wet te laten zien als het evangelie van de vrijmaking. Vecht tegen het vlees van dit volk, opdat het niet langer den Geest tegensta daardoor, dat men de wet met tien geboden en duizend verplichtingen gaat isoleren van haar opschrift, waarin de Heere immers zegt, dat Hij de vrijmaker van zijn volk is? Maar ach, zij hebben niet gewild. Zij lonkten naar vreemde goden, en naar vreemde volken, wier taal zij gaarne spraken: een nieuw cultuurgebied! En daarom zal straks de Heere de zweep van de Assyriërs leggen over hun rug. Dán horen ze rechts en links die vreemde taal, doch zijzelf worden daarin opgeslorpt door het vreemde | |
[pagina 191]
| |
‘cultuurgebied’. Een barbarentaal vernemen ze dan, doch niet meer in de fuifstemming van nu, maar in bloedige werkelijkheid: gebod op gebod, regel op regel, een snerpend commando hier, een snerpend commando daar. Regel op regel. Gevangenisstraf hier, gevangenisstraf daar. Hier een bloedbad, daar een bloedbad. Hier ontslag, daar ontslag. Want wie speelt met de wet, verspeelt het evangelie. Wie aan het wetsgebied ontkomen wil, die stelt zich buiten het dominium van het evangelie, want dit evangelie zelf is in den grond der zaak genadige herleiding tot die wet, welke van den aanvang is gegeven, van ‘oude tijden aan’, ja, van den eersten dag af aan, dat in paradisalen vrede de schepping werd gebonden aan haar Maker, in diens sabbatsvreugden van innig welbehagen. Goddelijke sabbatsvreugden, waarheen krachtens gunstige nodiging de mens mocht ingaan langs de ladder der uit de wet zich ambtelijk herkennende en presenterende gehoorzaamheid. |
|