heid van den mens. Bij Epicurus zelf gaat het in dit alles zeer bepaald om een filosofisch inzicht, dat zijn consequenties vraagt; het was hem volstrekt niet te doen om den wilden wellust van het ongebonden leven zelf, al hebben vele karikaturisten dat helaas van zijn leer gemaakt. Bij hem was het een bepaald filosofisch inzicht, dat den maar al te vaak gebonden mens de vrijheid wilde, en hem zijn eigen arm wilde laten hell verschaffen in het soevereine, seignorale uitroepen van zich zelf tot koning.
Van de op dit axioma gebouwde epicuristische levenshouding nu maken velen een karikatuur, door, al of niet onder beroep op deze ‘vrijheids’ theorie, zonder blikken of blozen zich over te geven aan een vadsigheid, die alle beweging doodt, allen ambtelijken ijver breekt, het menselijke leven in het slop van autarkie en zelfverzadiging stillegt, en als het mogelijk was, zelfs van de knechten van den Heere de verzorgers van het eigen vlees zou maken.
Dit ‘praktisch’ epicurisme nu tekent de profeet onder het beeld van ‘mensen, die stijf geworden zijn op hun droesem’. Zij zijn te vergelijken met goedkopen wijn, die niet op zijn tijd is overgestort in nieuwe zakken of vaten. Het was de vaste gewoonte, wijn van min edele soort na verloop van tijd in andere zakken over te storten, wanneer de most was uitgegist. Werd dit nagelaten, dan vormde zich in de onderlaag een soort van drabbig bezinksel, de ‘heffe’, de ‘droesem’, tengevolge daarvan werd dan heel de wijn stroopachtigdik; de smaak werd bedorven, de kracht ging er uit. Het produkt werd minderwaardig.
En zó ziet nu de profeet de geldmannen, de ‘kramers’ van zijn dagen. Het zijn die aan alle theocratisch ambtsbesef ontzonken kapitaalkrachtige grote-stads-heren, die de zonde van de zelfzucht ijverig bedrijven met hun kapitaal. Ze werken er niet mee in den dienst der theocratie en daarin voor het welzijn der wereld, maar laten het lieve geld rondcirkelen in hun eigen benepen levenskringetje, zichzelf zelfs in de hunnen ‘weidende’. De praktische epicuristen. Zij ‘leefden lekkerlijk op de aarde’, gelijk het elders heet in den bijbel. En deden dat ‘in de laatste dagen’, zoals een profeet dit uit móet drukken.
Wat voorts het deïsme betreft: gewoonlijk verstaat men daaronder een bepaalden uitloper van een denksysteem, waarbij God min of meer geplaatst wordt buiten het wereldbestuur. God heeft naar deze mening mogelijk wel de wereld geschapen, maar Hij houdt Zich toch buiten de zaken van haar dagelijks bestuur.