Job toe komen liet. Daar verzinkt de trotse Job in het niet: deze boodschap is even beschamend voor hem, als het eens beschámend was voor den deftigen generaal Naäman, zijne excellentie, dat de profeet in dat kleine Hebreeënlandje, de profeet Eliza, niet zelf in eigen persoon met staatsie den generalissimus der Syriërs tegemoet ging, doch zijn knecht naar hem toe stuurde, om te vragen wat hij wilde. Het was vernedering; maar toch ging de deur der genade open.
‘Uitlegger’ of ‘tolk’ noemt Elihu in de tweede plaats den man, dien Job nodig heeft; en ook dat breekt Jobs hoogmoed. Job heeft gezegd: laat God maar spreken, ik zal wel op al zijn woorden antwoord geven kunnen. Dwaas, die gij zijt, - zegt nu Elihu, - het zou al een hele genade zijn, wanneer God een tolk op u afstuurde. Rechtstreeks met God spreken, dat zal Job niet gelukken. Als God dat zou doen, zouden Jobs oren tuiten, en zou hij vergáán. Er moet een tolk zijn, niet zozeer om Jobs woorden bij God te verklaren, als wel om Gods woorden aan Job te verklaren. Het is al weer vernederend, maar toch, dát zou toch nog de weg zijn, waarop Gods genade zich aan Job bewees.
En dan eindelijk, - deze tussenpersoon moet ‘één uit duizend’ zijn, d.w.z. een wónder en een geschenk van wonder, onverwacht, onverdiend, onmogelijk bij mensen, in zijn verschijnen en dus in zijn verschijning zeer opvallend. Hij is niet zó maar......voor het grijpen. Als hij komt, zal ieder zich moeten verbazen.
Hier heeft Elihu aan Job de soevereiniteit van den Messias gepredikt.
Wij weten, dat Christus degene is, op wien deze woorden hopen. Hij is allereerst Gods gezant en tolk tot ons. En wat doet Hij voor ons? Job heeft gezegd: God moet mij mijn deugden belonen, daar heb ik recht op. Elihu geeft tot bescheid: u moet uw plicht verkondigd worden: daar heeft God recht op. De soevereiniteit van God moet u weer gepredikt worden, en gij moet ze aanvaarden tot de diepste en laatste consequenties toe.
Welnu, zo heeft ook Christus de soevereiniteit van God niet alleen gepredikt, maar ook in zijn verschijning zelf haar gehandhaafd. De middelaars-gedachte is van die soevereiniteit gedragen, draagt ze uit naar buiten. En ze is een boodschap van álle bijbelboeken en van álle mensen-, en dus ook Christus-tijden en -bedelingen. Eer wij Christus als gezant van ons bij God zien, en als tolk voor ons bij God, moet Hij eerst door ons aanvaard zijn in zijn soevereine ma-