Hier profeteert de Christus over en - tegen de adiafora. Hij zegt ons: die adiafora, die ‘middelmatige dingen’, die vormen geen constant levensgebied, om er een vrijheidscirkel omheen te trekken. Het zijn, juist omgekeerd, dingen, die ons in de engte moeten drijven, ons prikkelen moeten tot dieper gebed, gebed om licht en leiding, en om nog serieuzer Schriftonderzoek, om zo te komen tot steeds voorzichtiger levenswandel. Wie het anders doet, en het profeteren tegen de fixatie van de adiafora prijs geeft voor een listig profiteren ván de adiafora, die is verleider, die is Izébel.
Proféteren bij de adiafora......dat is toch eigenlijk de enige hemelsgezindheid. Het licht van het Woord van God op willen vangen daar, waar het ons schijnt te ontbreken, dát is ‘wandelen in den hemel’. Want immers - in den hemel zijn de adiafora onbekend. Dáár zal men steeds in elk bepaald geval, in elke concrete situatie, onmiddellijk, zómaar, wéten, wat Gods bepaalde wil is in elke bepaalde situatie. Daar is geen mens onzeker; daar vlámt het licht der wet in alle dingen voor onze ogen op en is zij in ons eigen hart geschreven. Wie nu van deze hemelse heerlijkheid weet, en daarnaar uitziet, hoe kan zó iemand zich de handen stillekens wrijven, als in een bepaald geval de mensen hem niet lastig kúnnen vallen, omdat die mensen nog niet zeker weten, wat Gods wil is in dat bepaald geval? In steê van de handen te wrijven achter den rug van de mensen, die hem zijn ‘vrijheid’ zouden betwisten willen, zal hij de handen vouwen voor het oog van God, zijn Rechter, en zijn Vader, zijn Verbonds-god die hem in rechtsverhouding tot Zich heeft geplaatst, en hem geen ‘vrijheid’ heeft beloofd, dan in de dienstbaarheid der liefde?
Profeteren tegen profiteren. Hier scheiden mensenwegen. Hier scheurt zich ‘vlees’ van ‘geest’. Want de scheidslijn tekent zich af, o neen, niet hierin, dat de één iets doet, dat de ander laat, of omgekeerd, maar hierin, dat de een een andere levenshouding heeft dan de ander. Het conflict ligt niet in een bepaalde verrichting of niet-verrichting; áls er een breuk is dan ligt die breuk in het hárt. De een is heimelijk onwillig, de ander heimelijk verheugd, als hem de lasten van den Heere zijn God zijn voorgehouden. Wie heimelijk zich afkeert van de lasten van de wet des Heeren, die bewijst daarin, dat hij van het evangelie een nieuwe wet gemaakt heeft. Hij ‘kent’ het slechts als obligatie: en dus miskent hij het. Hij wordt geoordeeld, niet omdat hij dingen deed, waarvan een ander zei: ze gaan te ver; maar omdat hij heel diep van binnen in zijn hárt niet