van een onderscheid van God en mens, van hoog en laag, verliest men dan voor eeuwig; men weet nu, dat het ware werken niet-meerwerken is, dat het ware trekken dóór een poort het blijven is binnen de poort, en dat het ware denken neerkomt op het niet-meer-denken.
Zo wil de boeddhist onttrokken worden aan de dwaling dezer wereld, die altijd van het een naar 't ander jaagt, het een van 't ander scheidt en onderscheidt. Iemand heeft eens deze houding genoemd: het akosmisme. Hij proefde daarin een hebben, dat niet-hebben was, een bezitten, dat niet-bezitten was, een ‘vaarwel’ dus aan de wereld, een zich onttrekken aan den kosmos, d.w.z. aan de wereld zelf. Terecht zei hij: dit akosmisme is onchristelijk.
Maar als het onchristelijk is, is het dan óók niet onchristelijk wat Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe? Ook hij geeft een gebod, dat hierop neerkomt: hebben als niet hebben; bezitten als niet bezitten; wenen als niet wenen; blij zijn als niet blij zijn; handelen als niet handelen; getrouwd zijn als ongetrouwd zijn. Is dat soms ook niet een ‘vaarwel’ aan het leven? Akosmisme?
Neen, neen, het is niet hetzelfde. Want de boeddhist zegt: laat mij toch alle inspanning, alle doelstelling prijsgeven; Boeddha en ik zijn immers één; ik ben dus altijd in het doel. Hij stelt zich ginds geen doel meer in het verschiet. Maar Paulus wil het juist andersom. Hij zegt: bedenkt het wel, het dóel ligt vérder. De gedaante dezer wereld gaat voorbij. Het schema, dat vandaag ons bindt, en onze ogen boeit, het schema immers van de inrichting dezer wereld, het geldt vandaag wel degelijk nog. Alleen maar: het wordt straks doorbroken; het gaat voorbij. Dus moeten wij deze wereld niet verloochenen; doch in haar ons bereiden voor de andere wereld, en voor de weeën, die haar nadering verkonden. Ja, óók die weeën vragen thans reeds onze aandacht. Er komt een tijd, waarin Christus zomaar ineens zijn gelovigen oproepen kan tot den strijd tegen den Antichrist. Dan moet de man, die pas getrouwd is, zijn huis verlaten. Laat hij daarop rekenen. Het koninkrijk der hemelen noemt wat de mensen hier tot tranen toe beweegt soms oorzaak van het lachen voor Gods aangezicht, en omgekeerd. Daar kan vervolging komen; de man, de vrouw, die staat te wenen bij een open graf, moet haastig dan de tranen drogen, en vlieden naar een andere stad; in de eigen stad wordt 't zakenleven dan verstoord, de Antichrist verklaart hun goederen verbeurd. Dus moet men wenen als niet wenende, en blijde zijn als niet blijde zijnde, en in de wereld zó verkeren, dat men elken dag er uit kan gaan.