doch: type van ‘Jahwe’. De naam Jahwe duidt God in een bepaalden zin aan. Jahwe heet Hij in den verbondskring, in het genadeverbond.
Een klein trekje, - maar men verwaarloze het niet. Want er ligt een lering in.
Oppervlakkig te werk gaande, zou men immers zó kunnen redeneren: het is geen wonder, dat de landman type is van God. Immers, hij heeft uit Gods eigen schepping de wetten áfgelezen, die God er in gelegd heeft, en ook daarnaar gehandeld. En dus, nu kan men straks uit wat die landman doet, natuurlijk Gods wetten weer teruglezen. De leerling zag het van den meester af, dús kan een ieder uit het werk van dezen leerling ook weer het werk van den meester leren kennen, of herkennen.
Toch is dit onjuist gezien. Het lijkt te veel op de z.g. ‘natuurlijke theologie’, die soms meende, dat men om God te kennen niet meer te doen had, dan de natuur te bestuderen. Niemand kan uit de natuur zonder het Woord aflezen, wat Gods diepste wil is, of zijn hoogste werk. De natuur van heden is niet die van morgen. De ‘wetten’, die voor heden gelden, zullen ééns de wereld niet meer binden. Vandaag is de landman nodig; er wordt gegeten en gedronken, hier. Vandaag roept de akker van den één steeds om een tweeden van een ander; want in de wereld van vandaag wordt nog getrouwd: de mensheid wast nog. Maar op de nieuwe aarde straks, trouwt men niet meer, en eet ook niemand meer. Dan leest niemand uit het werk van den landman Gods ‘regels’ af; hij bestaat niet meer.
Maar, dit niet alleen. Er is nog een reden, waarom geen mens uit het bedrijf van den boer zo maar den Heere in zijn beleid verstaan kan. De Heere werkt tenslotte anders dan zijn leerling op het veld. Wanneer deze laatste vijftig jaren op het land werkt, dan moet hij ook vijftig keer dat jaarproces doorlopen van ploegen-zaaien-oogsten. Maar God de Heere ploegt den grond maar één keer, zaait maar één keer, oogst maar één keer. Althans indien men let op het groot geheel der dingen. Bij Hem geen wederkeer van hetzelfde werk telkens maar weer. Hij noemt zijn werktijd: ‘dag des Heeren’. Dat is dus één ‘dag’, zo men wil; één werktijd, één grote periode. Zij strekt zich uit van het oude paradijs tót aan het nieuwe. Hoe zou men dát nu kunnen ‘teruglezen’ uit het werk-van-repetitie van den boer?
Ach neen, er is geen sprake van, dat de leerling van den meester