Nu kan men echter nog een dérde houding aannemen. Zij is kenmerkend voor de mensen, die den naam der reformatie dragen, maar de daad der revolutie doen. Het zijn die mensen, die de wet van God in naam handhaven (schijn van reformatie), maar die in werkelijkheid Gods wet verkeerd uitleggen, haar misduiden, en Gods gebod door mensen-inzettingen krachteloos maken (langzame revolutie). Revolutie, die den schijn daarvan vermijdt. Men denke hier slechts aan de farizeërs.
Wat is nu van zulke revolutionaire wolven in de vacht van reformatorische schapen het typerende? Dit, dat zij enkel negatief staan. Negatief tegenover de grafschennis. Maar ook negatief tegenover de testament-opening.
Kijk, ze zijn negatief tegenover de grafschennis. Zij bevelen: komt niet aan de graven. Maar zij weten maar al te goed, dat men met dat simpele commando niet kan volstaan. Een graf moet toch gemerkt zijn? Anders trapt iemand er onwillekeurig op, of bouwt, zonder het te weten, er overheen. Bovendien kan men niemand met succes verbieden, een graf te schenden, of men moet ook zorgen, dat ieder het graf duidelijk waarnemen kan. Daarom ‘bouwen’ de farizeërs de graven. Vooral van de groten. Ook dus van de profeten. Opdat niemand, niemand daaraan rake! Maar - ál zulk ‘bouwen der graven’ is tenslotte louter negatief. Het geschiedt niet, om de essentiële vrucht, de geestelijke erfenis, het testament van het leven der begravenen in het heden in te dragen. Neen, - het is alleen maar een daad van áfweer tegen de revolutionairen, die over die graven heen zouden willen lopen, en die meteen de vijanden van de reactionairen zijn.
Dat het bij hen onder al dit bouwen van die dure mausoleums niet meer is dan de negatieve houding, dat er geen béven is voor het woord van de profeten, wier graf gesierd wordt, dat blijkt immers uit dat tweede kenmerk in die houding. Zij staan óók negatief tegenover de testamentopening. Zij ‘bouwen wel de graven der profeten’. Een negatief gebaar tegenover de revolutionairen in hun eigen tijd. Maar zij ‘doen de werken der profeten niet’. Een negatieve houding dus tegenover de echte reformatoren van hun eigen tijd, hun levend héden. Die profeten hebben een testament nagelaten; ze zeiden: leeft daarnaar, en doet daarnaar, en voert het uit. Maar dat testament lezen zij niet; en áls zij het nog lezen, dan lezen zij verkeerd, en leggen het eigenwillig uit. De grootste zonde is dat wel tegenover den schrijver van een testament.