breekt dan daar weer door tot in de verste schuilhoeken van het leven: dagloners, paria's, weduwen, barbaren, en zelfs ossen.
Welnu, nu dan de Vader consequent geweest is in het uitbreiden van die éne grondgedachte over het gánse leven, nú mag het kind, dat door het geloof weer ziet wat Vader doet, en hoort wat Vader spreekt, op zijn beurt óók consequent zijn. Nu kan dat kind dan óók van zijn kant zeggen: zo vaak God over het kleine spreekt, wijst Hij ons daarin op zijn immer gróte éne wet, die óók voor het grote geldt. Zorgt God voor de ossen? Ja zeker, maar áls Hij het doet, dan gaat het in dieperen zin óók om de mensen. Zijn mensen, óók zijn apostelen. En zo komt Paulus tot de conclusie, dat, als het er op aankomt, reeds die oude bondsverordening, dat in den verbondskring voor het stomme beest het loon in het werk gegeven zijn moet, de gemeente den duren plicht oplegt, om dan ook den apostel, die haar het Woord bedient, en zwaar voor haar te zwoegen heeft, een ruim en voldoende loon te geven. Dát is de consequentie van het kind, den Vader-zegger.
En let nu op, hoe prachtig hier de tegenstelling loopt tussen de inconsequentie van den vaderloze, en de consequentie van den vaderzegger. De luie knecht uit de bekende gelijkenis van de talenten kende God alleen als despoot. Hij had dus op eigen standpunt moeten wérken, moeten sláven, moeten zwóegen en niets voor zich begeren. Maar hij kon dat niet, want zijn ‘leer’ maakt zorgeloze en goddeloze mensen. En daarom komt hij juist tot de tegengestelde houding: hij geniet voor zich, hij plukt den dag, en wentelt lui zich in den zonneschijn. Dát was de inconsequentie. Maar Paulus, wetende, dat hij van de gemeente eisen mág het volle traktement, hij laat dien eis op het ogenblik toch liggen. Hij werkt zelf met de handen om een stuk brood, en vraagt geen traktement. Hij zegt alleen maar, dat hij het desverlangd móet hebben.
Is dat inconsequent?
Men zou het zeggen.
Maar het is zo niet.
Want Paulus weet, dat zijn werk nog maar zendingswerk is; en daarom wil hij liever zelf de grootste zwoeger zijn; wijl voor dien grote in de consequentie dat zwoegen zelf met het loon is vereenzelvigd.
Wie ‘Vader’ zeggen kan, die wordt de zwoeger. En wie de rechten van de kinderen heeft, en van de vrienden, en dus mag eten in het huis, die komt vanzelf, vanwege plichtsbesef terecht ‘in