die onwillige. Hij kon, dacht hij, met één woord zijn heer typeren: die was een despoot. Een ander buitte hij uit ten bate van zich zelf. Wij echter weten, dat in de gelijkenis de heer der knechten type van den Vader in den hemel is. De knechten zijn degenen, die voor Hem te werken krijgen. En zie, nu kent die éne knecht den eigenaar van heel den hof alleen maar als despoot, en niet als Vriend en Vader.
O, ‘op zichzelf’ is dat woord despoot nog zo verschrikkelijk niet. De bijbel zelf gebruikt het, b.v. Openb. 6:10, om God ermede te eren als den volstrekten soeverein, die alleen heerst, allen in dienst neemt, en niemand rekenschap verschuldigd is. Maar diezelfde bijbel beveelt ons, onzen Despoot, die in de hemelen is, ook aldus aan te spreken: onze Vader, die in de hemelen zijt. Slechts in de verbintenis van deze beide namen kent men Hem recht, en spreekt men recht Hem aan. Wie Gods despotie losmaakt van zijn Vaderschap, die houdt de leugen in de hand. Hoe hardnekkiger nu zo iemand dat begrip ‘despoot’ gaat abstraheren van het vaderschap, en deze despotie dus ‘op zichzelf’ beziet - als ware zo iets mógelijk! - des te schrikkelijker is zijn dwaling. Want hij denkt God te beoordelen, en ach: het is maar een ‘gedachtending’. Straks wordt zijn levenshouding al valser, en al armoediger blijkt hij in zijn......inconsequenties.
Zie het maar weer aan den knecht. Hij gaat het geld, den schat, die hem is toevertrouwd, niet verdoen, en evenmin verkwisten of verduisteren. Slechts doet hij er niets mee, hij brengt de som niet in het verkeer. Hij bergt het netjes op, het ligt daar renteloos. Straks kan de eigenaar het nemen, en de historie gaat hém verder niet meer aan.
Ter verantwoording geroepen, verschuilt hij zich achter het motief van vrees. Hij wist, dat de patroon despotisch optrad, als iemand een fout begaan had. Welnu. hij had den schat verborgen, dan kon de heer hem niet verwijten, dat hij het geld verloren had.
Maar dit excuus wordt door zijn heer straks afgewezen. Hij stelt een aanklacht: traagheid was het, luiheid! En hoor, nu houdt de heer den knecht eens aan diens eigen woord. Wist de employé, dat zijn patroon despoot was? Dat hij een ander voor zich zaaien liet, om dan zélf aan het end te maaien? Dat hij het met tranen zaaien aan de knechten overliet, om juichend zelf te maaien? Maar als dat waar is, dan had de man niet vrezen moeten voor het verliezen van de som, doch veel meer voor het niets er mede doen! Als