handen krijgt, omdat hij zélf niet bleef bewaard voor zijn bezit. Hij kan er onverschillig voor worden, er onkundig van zijn, hij kan gebracht worden buiten de mogelijkheid van in-bezit-neming van zijn erfenis, of sterven. Dus zullen mensen nooit een bewaringsdienst kunnen instellen, die het erfgoed voor de erfgenamen, en de erfgenamen voor het erfgoed, zonder enig mankeren altijd gereserveerd houdt. Is niet heel ons ‘verzekeringswezen’ eigenlijk gebaseerd op de grondgedachte, dat een erfenis en een erfgenaam elkaar vaak missen? Men kan door statistieken het percentage van die gevallen berekenen, en in formule brengen; want er is een zekere ‘wetmatigheid’ in dat ‘missen’. En naar die wetmatigheid kan de verzekeringsmaatschappij dan den mensen haar ‘aanbod’ doen.
Gelukkig, dat het met den verzekeringsdienst van Gód, met zijn bewakingsdienst, anders staat dan bij de mensen. Gelukkig, dat men een menselijken ‘verzekeringsdienst’ nooit als volledig, zuiver sprekend beeld kan gebruiken voor den bewakingsdienst van God. Zalig worden is bij de mensen onmogelijk, maar Petrus zegt: bij God is het zéker. Want Hij heeft een dubbelen bewaringsdienst, en die ligt in één hand, Gods hand, en hij wordt uit één plaats verricht, Gods woonplaats.
Twee voorwerpen zijn het die God bewaart, bewaakt: de erfenis, en óók de erfgenamen.
De erfenis, zegt Petrus, het erfgoed, dat is daarboven veilig verzekerd. De erfenis is grondig weggelegd. De bewaringsakte is zó goed geschied, dat er geen wrikken meer is aan de vastigheden, die God den zijnen naar het recht toebeschikte. ‘In de hemelen is de erfenis bewaard voor u.’ Zij wordt niet bewaard, neen, zij is bewaard, d.w.z. de bewaringsdaad is áf, zij is voltooid. De stoel van Christus staat daarboven vast. In zijn verhoging liggen de erfgoederen vast voor het recht van God. De tronen voor degenen, die van Christus zijn, de witte klederen, de krachten, die de gebrokenen der aarde door de genade zullen herscheppen tot gezonde kinderen van den hemel, zij liggen alle vast, en zijn in en met den Christus veilig.
Maar nu de erfgenamen? Zij zijn nog op aarde. In de bestreden kerk. Hun God is in de metropool, zij zelf zijn kolonisten nog. Alles gist, en schuurt, en wisselt om hen heen. Zij dwalen af; hoe vaak niet trekken zij weg? Hun vlees begeert tegen den naar het erfgoed zich uitstrekkenden Geest. Ja, bij de mensen is het onmogelijk, dat