gemarkeerd voor het geloofsoog; Abraham moet zijn maagschap verlaten en zijn volk. Izaäk staat tegenover Ismaël. Nu zal zo dadelijk Jakob in tegenstelling staan met Ezau. Alleen maar: de dragers van die tegenstelling komen al dichter naar elkaar toe. Abraham woont op verren afstand van zijn land en zijn maagschap: die éne man, en dat grote volk. Maar Izaäk staat reeds dichter bij Ismaël; al hebben deze twee broers niet dezelfde moeder, zij hebben wél den zelfden vader; en voorts liggen slechts enkele jaren levens tussen hen. Maar let nu op bij Jakob en Ezau. Tussen deze twee is het onderscheid zo klein mogelijk. Zijn zij van één vader, nu zijn zij daarbij ook nog van één moeder. Niet enkele jaren afstands liggen tussen de geboorte van den een en van den ander, doch in hetzelfde uur treden zij het leven in. Zij zijn tezamen in den moederschoot reeds door het woord Gods naast elkaar geplaatst. Zo komen zij het leven in, met slechts een paar minuten onderscheid.
Maar zelfs deze paar minuten kunnen, wat het ‘vlees’ en hetgeen voor ogen is, betreft, toch nimmer worden weggewerkt, uitgeschakeld. Deze twee levens kunnen door het vlees, ondanks al zijn overleggingskunst, nimmer gelijkgeschakeld worden.
Waarom niet?
Omdat Gods Woord met zijn geweld op het vlees nu ingrijpen wil.
Dat goddelijk woord heeft voorspeld aan Rebekka, nog vóór de kinderen waren geboren, of iets goeds of kwaads gedaan hadden: dat God in deze twee, en in hun con-currentie, zou openbaren die verheven wet, dat hetgeen dwaasheid is, en ergernis voor het vlees, wijsheid is en kracht van God naar den Geest. Drie dingen worden vóór de geboorte over de kinderen door het Woord vóórbeschikt: twee volkeren zullen uit den énen moederschoot te voorschijn komen; deze twee botsen straks tegen elkander op, God zet dus andermaal tussen hen de vijandschap van slangenzaad en vrouwenzaad; én: Hij zal de natuurlijke orde, gelijk de mensen die berekenen, door zijn eigen orde opzij dringen. Want allen ménsenorde zegt: de oudste, Ezau, zal de heerser zijn; de jongste, Jakob. dié wordt dienaar. Maar het Woord, dat van den verkiezenden God uitgaat, sprak aldus: de minste, jongste, zal heersen; de meeste, oudste, zal den jongste dienen. De jongste wordt de drager van de rechten van den oudste; opdat geen vlees roeme voor God; opdat het niet de glorie zij van den werkenden méns, maar van den roependen. bevelenden, scheppenden, verkiezenden Gód.
Dit had het Woord gesproken, eer de kinderen geboren waren.