Woord van God, of een fantasie van Abrahams hárt, toen die straat gelegd werd?
De uren verglijden, de zon gaat steken. En de doodsgeur lokt de wilde vogels. Denk u eens in, dat in een kerk met hoorbare stem de oproep was gekomen: bereidt mij het avondmaal. Stel u dan voor, dat, áls alle dingen gereed zijn, een donderslag de tafel versplintert, de honden het brood verontreinigen. Wie zou daar niet twijfelen omtrent de vraag, of hij wel goed gehoord had, en of de ‘zin’ van zijn gedachten geen onzin was bij God?
Ja, Abraham, dat is de pijn, die u is opgelegd. Het is uw speciale taak, te worden: váder der gelovigen. Hiertoe zijt gij verwekt.
Maar, Abraham, wie wordt er nu zó maar vader? Vader met bewustheid? Vader in ambtelijk verkeer met God en mensen? Men wordt geen vader in de kérk, geen vader van gelovigen, tenzij de wortelvragen van de kerk en van het geloof grondig in den geest van den geroepene tót het vaderschap zijn overwogen; tenzij de smarten van dat geestelijk proces, waardoor een kind van heidenen tot vader in de kerk wordt, geheel en al door-leden zijn. En daarom, Abraham, moet de vraag: is alles hier verbeelding, fantasie van mij, dan wel Woord van God, tot op den bodem toe gepeild zijn. Dan alleen weet de Heere, dat gij uzelf niets toevertrouwen, en nimmer ‘amen’ tot u zelf en tot uw eigen woorden zeggen zult. Zó slechts wordt gij tot váder in de kerk van Christus. Vader van dien Christus zelf.
Nu, Abraham hééft gewacht. Hij nam zijn stok, en joeg de beesten weg. En elke houw naar het wild gevogelte was een geloofsakte: neen, deze mens verlaat de tafel niet, die God beval Hem toe te richten. De bloedstraat is voor twee partijen gelegd. Zij mag verlaten blijven door de éne van de twee partijen, de andere zal haar niet verlaten, maar hópen op het heil des Heeren.
Abraham, Abraham, - hier wordt nadrukkelijk bij u bekend, en zo ook bij óns, dat in alle verbonden wel twee partijen begrepen zijn, en dat derhalve óók dit verbond blijkens de keuze van de oude ceremonie, daarop niets voor zich wil afdingen, maar dat tóch hiér een wonder zich voltrekt, dat bij geen enkel ander menselijk verbond ooit is te registreren geweest. Want hier komt reeds de gedachte vasten vorm aannemen, dat in dit verbond een mysterie zich wou aandienen, dat geen oog gezien, geen oor gehoord, geen hart bedacht heeft. Abraham wacht op een verbondspartij, die voorlopig niets dan gieren en kraaien boven de bloedstraat zwalken