De vraag is van beklemmende betekenis. Want dit ‘vreselijke’ woord van Christus vergezelde Hem, en kenmerkte zijn prediking naar den inhoud, en bepaalde ze tenslotte óók in haar adressen, en deed dit heel den langen weg van zijn onderwijs over. Telkens keert het terug. Het is er bij het begin, bij het vervolg, en bij het einde van zijn werken.
Bij het begin.
Want wanneer de Christus, door het Woord te prediken, een begin maakt van zijn openbaren ambtsdienst onder zijn volk, en in de mensenharten, dan spreekt Hij ‘door gelijkenissen’. En, gevraagd, waarom Hij juist dézen leervorm kiest, geeft Hij ten antwoord: daar zit opzet achter, wánt: wie heeft, dien wordt gegeven, die kan na mijn raadselvolle gelijkenis ook nog achteraf in leer-proza haar ondubbelzinnige verkláring van mij krijgen. Maar wie niet heeft, wie geen geloof heeft, wie zijn hart verstokt heeft, van dien wordt genomen ook wát hij heeft. Vandaag krijgt hij nog een gelijkenis, een raadselspreuk, morgen krijgt hij niets meer, geen stem, geen opmerker, niets meer.
Alles of niets, ja, met die spreuk zoekt Christus ons óók in het vervolg.
Tot zijn discipelen immers spreekt deze onze Profeet: ziet dan, hoe gij hoort; met wat maat gij meet wordt u wedergemeten. Ook gij, discipelen van Jezus, die dagelijks naar Hem komt luisteren, ook gij moet dit ‘vreselijke’ woord u elken dag als regel-van-ontzag voor den geest doen komen. Want anders wordt gij, discipelen-van-Jezus, een vernieuwde uitgave van den farizeër, een nette editie van dit overigens corrupte kerkmensenslag. Ook de farizeér immers rekent zichzelf onder de ‘hébbers’, die nóg méér hebben moeten; en de anderen geeft hij over aan den nacht der dwaling, der armoedigheid. De ‘mooie’ helft der spreuk is voor hem zelf, denkt hij, de ‘lelijke’ voor de ‘schare, die de wet niet weet’, en voor de heidenen. Past nu op, discipelen van Jezus, dat ook gij niet denkt: ik bén er, de wet van ‘alles of niets’ heeft dus ‘zoete’ paragrafen voor mij, en ‘bittere’ voor......een ander!
Alles of niets! Ja, met dezen regel, dezen kánon, komt Hij ons meten, Hij komt er ons onder leggen, ook in het einde. In de gelijkenis van de tien ponden immers, als tussen heer en knechten afgerekend wordt, wordt de man, die toch al tien ponden heeft en over tien steden gezet is, nóg rijker en nóg voornamer gemaakt; en de berooide achteraankomer, die slechts één talent had, maar er