Schriftoverdenkingen. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling II)
(1957)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdIk geloof aan de universele ‘wederherstelling’.Ga naar voetnoot1) (Jaarwisseling)Het is op den oudejaarsavond goed, klaar te komen met den tijd, te weten, wat hij waard is, waarheen hij dringt. En het is nodig, óók over hem uit het geloof te spreken in het midden van de belijdende kerk, de grote gemeente. Daarom willen wij heden voor ons geloof belijdenis doen van de wederherstelling aller dingen. Onder de ‘wederherstelling aller dingen’ (de z.g. apokatástasis) is dikwijls veel verstaan, dat wij op grond der Schrift nimmer kunnen of mogen aanvaarden. Het verzet, dat alle eeuwen door zich keert tegen de geopenbaarde waarheid Gods, heeft zich met name gekeerd tegen dat voor het ‘vlees’ zo ergerlijke leerstuk van eeuwige straf, eeuwige vergelding. Die leer vond men te vreselijk. En daarom heeft men getracht, zich aan den greep der Schrift in dezen te ontworstelen. De één zocht een uitweg in de leer der ‘conditionele onsterfelijkheid’. De ander in die van de ‘wederherstelling aller dingen’. ‘Conditionele onsterfelijkheid’, - daaronder verstond men dan, dat slechts zij eeuwig zouden kunnen blijven leven, die vrede hadden gesloten met God. De anderen zouden dan na een zekere periode van straflijden worden weggedaan, vernietigd. | |
[pagina 80]
| |
En ‘wederherstelling aller dingen’, - daaronder wordt dan doorgaans verstaan, dat degenen, die buiten God geleefd hebben en gestorven zijn, na het ondergaan van hun ‘straf’ gedurende een bepaalde periode, in stêe van vernietigd te worden, zouden vernieuwd worden, veranderd, bekeerd. Niet alleen mensen, maar ook demonen, duivelen, zouden in die bekering delen. En zo zouden ‘alle dingen’ wederom hersteld worden. Men sprak daarbij van ‘alle dingen’, maar dat woord moet niet al te strak genomen worden. Behalve de dingen toch bedoelde men vooral alle personen, alle mensen en ook de demonen, die vroeger engelen waren geweest. Nu zijn er naar onze stellige mening tegen beide geopperde denkbeelden onoverkomelijke bezwaren in te brengen, - indien men althans aan de Schrift vasthouden wil. Daar is, om te beginnen, de leer der conditionele onsterfelijkheid. Wij laten de ettelijke bezwaren, die men daartegen aanvoeren kan, rusten, willen ook niet den term zelf curieuselijk onderzoeken, maar wijzen er hier alleen maar op, dat tenslotte deze theorie stranden moet op de verbondsgedachte. God heeft den mens geschapen in het verbond met Hem. Dat verbond is in het menselijk bestaan niet iets accidenteels of incidenteels; het is nimmer iets ‘toevalligs’, iets waarmee men aanraking kan hebben of ook niet hebben. Neen, - dat verbond is nu de enige manier van het verkeer tussen God en de gemeenschap van Adams kinderen. Geen van die komt ooit onder de grondwettige bepalingen van het verbond uit; in alle gevallen heeft het voorzien, alle zijn erdoor bepaald. Dat verbond nu handelde niet over kwesties van den tijd alleen, maar deed bepalingen omtrent tijd en eeuwigheid. De armen van den God van het verbond omvatten, óf - verstoten voor tijd en eeuwigheid. Achteraf wordt dus ook daaruit duidelijk, dat de mens geschapen is voor de eeuwigheid. Voor tijd en eeuwigheid beloofde God het leven in geval van blijvende gehoorzaamheid. En dit kan God slechts doen, indien het zijn voornemen was, den mens te scheppen voor tijd en eeuwigheid. Zo predikt de verbondsbelofte zelf, dat het eeuwig voortbestaan van den mens tot de oorspronkelijke scheppingsordening behoort. Derhalve is de hypothese der conditionele onsterfelijkheid door de verbondsgedachte geoordeeld; want het verbond sluit zulke ‘voorwaardelijkheid’ uit. Het kan niet tot den mens zeggen: ‘God handelt met u over dood en leven, en de inzet is, tijd en eeuwigheid’, maar - | |
[pagina 81]
| |
‘mocht gij het verbond verbreken, dan kan die eeuwigheid nog altijd vervallen’. Juist op de verbondsgedachte strandt heel de leer der conditionele onsterfelijkheid. Maar dit argument, dat ons eigenlijk sterker lijkt dan ettelijke andere, die men vaak gebruikt, rekent dan óók af met de válse leer der wederherstelling aller dingen. Indien n.l. het verbond den mens van den aanvang af heeft toegesproken met den eis van leven en van dood, en dat voor het project van tijd en eeuwigheid, dan kan men dit niet te niet doen door de gedachte, dat God straks dan toch weer aan de vijanden, en aan de demonen, wisseling van staat zal mogelijk maken na dit leven. Immers óók daarmee zou feitelijk het verbond ongedaan gemaakt zijn.
Wijzen wij dus af de válse opvatting van de wederherstelling, dit betekent nog niet, dat daarmede deze wederherstelling zelf, opgevat in bijbelsen zin, zou moeten worden uitgesloten. Het feit ligt er nu eenmaal, dat de bijbel zelf in Hand. 3:20 v. zulk een wederherstelling of apokatastasis in uitzicht stelt. Daar wordt gesproken over tijden (tijdsgewrichten) van verkwikking; en ook over tijden van wederherstelling. Het woord ‘apokatastasis’, dat hier in den Grieksen tekst voorkomt, wordt in het jongste woordenboek op het Nieuwe Testament in zijn grondbetekenis uitgelegd als een terugbrengen in een vroegeren toestand. Een herstel van vroegere verhoudingen. Zo kan de natuur terugkeren in een vroegeren staat; kan ook, juridisch gesproken, iemand die gevangen gehouden was weer in vrijheid worden gesteld, kan ook in politicis een staatsordening opnieuw worden ingericht. Dit alles heet dan in het Grieks apokatastasis. Ook - aldus nog steeds het woordenboek - komt het woord in het astronomisch spraakgebruik voor. Het duidt dan aan, dat de sterren weer in hun oorspronkelijke positie terugkeren. Of ook wel, wanneer het woord van zon en maan gebruikt wordt, dat deze na een verduistering weer beginnen te schijnen. Ook vele andere voorbeelden zijn er, waarin juist op astronomisch gebied dit woord gebruikt blijkt. Dit alles heeft weliswaar nog niet te maken met het spraakgebruik van het Nieuwe Testament, want al de voorbeelden, die wij aanhaalden, liggen op een ander terrein. En toch heeft het zijn betekenis, hierop te letten. Immers, het merkwaardige is, dat het woord apokatastasis niet zozeer de bedoeling heeft, een toestand te tekenen van een bepaald mens, hetzij in ethisch, hetzij | |
[pagina 82]
| |
in ander opzicht, doch een relatie tekent, b.v. een rechtsrelatie of een kosmische relatie, een betrekking tussen delen en geheel. En zélfs, wanneer het woord in het neo-platonisch denken gebruikt wordt ter kenschetsing van zegeningen, die intreden voor de ziel van den enkelen mens, zelfs dan heeft het woord apokatastasis niet de bedoeling, te zeggen, hoe zulk een ziel er uit ziet, het wil alleen maar aangeven, in welk verband zij komt te staan met het geheel van den kosmos. Zo kunnen wij dan ook zonder enige aarzeling ons van het woord apokatastasis bedienen, teneinde den inhoud van Hand. 3:20 ook in ons eigen woordgebruik recht te laten wedervaren. Kittel (Oepke) vertaalt den tekst aldus opdat er mogen komen tijden der verkwikking vanwege den Heere en Hij den voor u bestemden Messias Jezus moge zenden, welken de hemel opnemen moet tot aan den tijd van de wederherstelling van het al waarvan God gesproken had door zijn heilige profeten van oudsher. Een moeilijkheid echter is, dat óók nog een andere vertaling mogelijk blijft; en die wordt ook door Kittel-Oepke gegeven; de laatste woorden worden dan: tot den tijd van de oprichting van al datgene, wat God gesproken had door de heilige profeten van oudsher. Volgens Kittel lopen deze beide betekenissen feitelijk parallel, ja, vloeien zij ineen. De ‘momenten van verkwikking’ staan in correspondentie met de ‘tijden van wederoprichting’. Met die eerste ‘momenten’ wordt dan bedoeld het intreden van een verandering in den toestand der op de mensen drukkende benauwdheid: God laat telkens het licht weer door de wolken heenbreken, geeft tijden van verademing en beurt zo het hoofd der Zijnen weer op. In dit alles werkt Hij voorts heen naar de toekomst, waarin Hij voor alle eeuwigheid de oude verhoudingen weer herstellen zal. Het gaat dus om verhoudingen, rechtsverhoudingen. En deze worden teruggebracht tot de zuiverheid, die zij hadden ‘van den beginne’. Door het vervullen van zijn belofte, die God van ouds gesproken heeft, worden dus alle dingen teruggebracht tot hun oorspronkelijken staat, tot de oorspronkelijke zuiverheid van relatie. Wil dat nu zeggen, dat dus alle mensen, hoofd voor hoofd, en alle demonen in een toestand van zaligheid gebracht worden? Allerminst; want het tekstwoord ziet niet op den toestand van dezen of genen, maar op relaties tussen hen allen. Deze apokatastasis is er, zodra het jongste oordeel uitgesproken zal zijn. Zij is over den helen kosmos uitgebreid. Zij is er ook in de hel. | |
[pagina 83]
| |
Juist hier komt dan ook de verbondsgedachte weer in haar geweldigheid naar voren toe. Het verbond is geen quietief, dat de ogen leert sluiten voor den dood, om ze alleen maar af en toe te laten opengaan voor het leven. Integendeel, het verbond opent de ogen dadelijk voor leven en voor dood beide. Het heeft, zodra het afgekondigd werd - in het paradijs, waar nog geen dood was - dadelijk dood en leven tot inzet gemaakt van heel het paradijsverkeer met God als Verbondsgod. De mens is in het verbond verplicht, te rekenen met den dood als rechts-handhaving Gods, nog vóór dat hij was gevallen. Het waren de oorspronkelijke verhoudingen: dat alles naar het recht Gods zou verlopen. Welnu, dit recht Gods wordt in deze wereld onophoudelijk weersproken, het wordt beledigd. En dat is de toestand die om herstelling roept. En zie, nu komt die herstelling: zij komt daarin, dat straks in den jongsten dag God zijn rechten handhaaft, zowel in hemel als in hel. In den hemel, - want die is op rechtsgrondslagen gebouwd. In de hel, - want die is eveneens een manifestatie van Gods recht. Zo valt dan alles onder deze wederherstelling aller dingen. Dat herstel breekt niet op de hel, maar gaat juist daarin door. Het laat zich niet opsluiten in den hemel als ware die een afgeschoten terrein, afgeperkt en afgepaald als een apokatastase-reservaat; o neen; er is een apokatastase van álles. Van alle dingen? Neen, van alle verhoudingen. Van alles dat door Gods spreken is gesteld.
Dus kan de jaarwisseling ons slechts versterken in het geloof. Wij gaan weer naar de rechtsbedeling heen. We vinden straks de apo-katastase. De fundamenten der aarde wankelen; maar we gaan toch naar de apokatastase toe. Alles loopt scheef, buiten onzen kring, en daarbinnen. Maar we zijn weer een jaar dichter bij de herstelling van de rechtsverhoudingen over alle lengten en breedten, en in alle ‘dimensies’. Onze wereld bukte onder zware stormen, en meer dan voor het recht van God interesseert een verslapt christendom zich voor de ‘liefde’ onder de mensen; en daarmee wordt de chaos nog groter, want een liefde-prediking, die Gods rechtsgebod niet in onze mensen-ordeningen tot erkenning wil laten komen, betekent bederf, willekeur, chaos. Doch - wij gaan naar de apokatastase toe. Wat Golgotha in een schrikkelijk uur liet zien, dat n.l. de liefde slechts in gelijktijdigheid met het recht dóórbreken kan, dat zal | |
[pagina 84]
| |
straks eeuwig blijken, als liefde en recht beide door alle fronten heengebroken zullen zijn. Of er nog vele momenten van verkwikking te wachten zijn, vóórdat de apokatastase beslag legt op het continu der stilgelegde wereld, dat weet God alleen. De golven zullen nóg geweldiger beuken tegen de borstweringen, die mensen maakten, op hun veiligheid bedacht. Hoe vaak de storm nog 't hoofd omhoog steekt, weten we niet; evenmin dus, hoe vaak een periode van verademing de éne stormperiode naar de andere nog óverleiden zal. Maar aan het eind van het veelbewogen jaar dat achter ons ligt, richten we het hoofd omhoog. De rechts-orde, ja, die is in aantocht. Breed, universeel. Wie is er, die den vijand buiten de kerk ziet? Wie is er, die gelijk de meeste psalmisten, nog in staat is, vijanden te hebben binnen den verbondskring? Wie is er, die de rechts-orde in den verbondskring zó geschonden ziet, dat men soms de mensen zich aftobben ziet, om toch binnen den verbondskring geen vijanden te krijgen, en de casuspositie der psalmisten te vermijden, desnoods ten koste van de waarheid? Wie is er, die zijn eigen zonde voelt ópstaan tegen Gods recht? Hij trooste zich: de laatste avond van het jaar brengt hem weer dichter naar de universele rechts-handhaving toe. De wereld wordt hersteld; Sion en niet-Sion worden op rechtsgrondslagen voor eeuwig vastgesteld. Slechts Sion wordt overigens door recht verlost. Wie nu den horizon afzoekt, die vrage naar het recht des Heeren. Dat is de enige manier, om klaar te komen met de eeuwigheid in den tijd, met de vrienden en de vijanden, met ‘Gebot und Ordnungen’. De piëtist zoekt vanavond de apokatastase van zichzelf, een persoonlijken staat en toestand. Dat kan de heiden ook. De dienaar van God den levende zoekt de apokatastase van het al naar rechtsbestand. Wonderlijk, wonderlijk, - al zoekend naar dat rechtsbestand deelt hij er in; hij komt op zijn plaats te staan. Het recht heeft hem genomen, meegenomen in genade. |
|