Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 423]
| |
Alle dingen onderworpen.Ga naar voetnoot1) (Pasen)......Alle dingen hebt Gij zijn voeten onderworpen...... Als ooit de Schrift getuigenis geeft aan de gedachte, dat de Messiaanse hoop niet buiten het leven staat, niet buiten het natuurlijk leven en het algemeen-menselijke kan zijn, dan is het wel in den achtsten psalm. O zeker, als ge dit lied leest op zichzelf, dan spreekt het niet van den Messias allereerst, doch van den mens zonder meer. De mens is het, die zich hier ziet temidden van de grootheid der natuur, die, staande in een wereld van scheppingswonderen, zich verbaast over de grootheid van God, over de nietigheid van zichzelf en over de wonderlijkheid van de gedachte, dat de grote God met dien kleinen mens zich wil bemoeien, hem wil gedachtig zijn. Die mens, hij verdwijnt als nieteling tussen de geweldigheden der geschapen wereld, hij is minder dan een stofje in het heelal......en toch, God, die aan hem gedachtig zijn wil, God maakt hem door zijn gedenken zo groot, dat Hij alle dingen onderwerpt aan de voeten van dien mens! Dat is de jubel, die hooggestemd is. Doch van allen jubelzang vraagt het nuchtere leven rekenschap. Alle dingen onderworpen aan den mens? Onderworpen? Zie aan, hetgeen voor ogen is, en de hele wereld schijnt met dit woord te spotten. Onderworpen......het lijkt er niet op. Het dier vecht tegen den mens, en het doet het met vrucht. Van zijn kleine wereldje kan de mens zich niet losmaken. Hij strijdt met de elementen en met de machten der natuur, maar al zijn voorbarige zegezangen worden in dien strijd door het leven achterhaald en bespot. En zo komt na eeuwen, als de wereld na den tijd, waarin dit lied het eerst heeft gezongen, zich heeft uitgeput in vindingen van levenswijsheid en levenskunst, als Griekenland en Rome zich een bloeiende cultuur geschapen hebben, waarvan de dichter van den psalm niet dromen kon, zo komt, zeg ik, na eeuwen, de schrijver van den brief aan de Hebreeën tot den jubel over den wereldbeheersenden mens, den jubel van psalm 8, en hij vraagt: Wat is er aan van dit woord? Neem de wereld, gelijk ze zich dagelijks voordoet, en ge bemerkt van die heerschappij niets. Heeft de psalm dan te vroeg gejuicht? | |
[pagina 424]
| |
Zal hij een bespotting blijven tot den jongsten dag? Neen, dat zal hij niet, zo antwoordt de schrijver van Hebreën 2. Want psalm 8 spreekt de waarheid, doch die waarheid ziet en kent hij tenslotte alleen in den Messias, den Christus. Wat niet van den mens geldt in zijn tegenwoordige ellende, dat geldt van den Zoon des mensen in zijn toekomstbeheersende kracht. Wat niet van de mensheid te zeggen is, gelijk ze door de zonde van den eersten Adam uiteengeslagen is, dat is wel van haar te geloven, gelijk ze in den tweeden Adam wederom tot één vergaderd wordt. Wij zien Jezus, met eer en heerlijkheid gekroond! (Hebr. 2). Jezus! En nu Hij de koningsmens geworden is, de heerlijke, in wien de heerschappij gegeven is, nu is de psalm toch waar. Christus toch draagt zijn heerschappij niet op zichzelf of voor zichzelf alleen, maar Hij draagt zijn heerlijkheid voor degenen en met degenen, die Hij tot zich vergadert door zijn wezenlijke menselijkheid, waarmede Hij de in Hem begrepenen opvoert tot zijn alles overwinnende heerlijkheid. Zo is er dan maar één apologie voor het lied der menselijke prijzing van eigen glorie, het lied, dat die mens zichzelf zo graag voorzingt......Christus! En als ook onze tijd het lied der mensverheerlijking zo gaarne aanheft, dan is het hem slechts in den Christus mogelijk het te vervolgen en te voleinden. Christus is niet het onmenselijke, niet de verloochening van het waarachtig humane, maar Hij is de wezenlijke Mens, Zoon des mensen. En al de dromen ván den mens óver den mens, dromen van heerschappij, van koningschap over alle ding, ze zullen slechts in Hem tot werkelijkheid kunnen worden. Wilt gij een mens zijn, wees een christen. Wilt gij Psalm 8 zingen, het lied der grootheid van den mens, als koning van het heelal, kniel neer voor Wie kwam in dienstknechtgestalte. Want daar alleen is de heerschappij van den mens over alle ding mogelijk, omdat ook alleen daar dat andere vervuld is van dien psalm: dat die mens een weinig minder dan de engelen geworden is. Want volgens Hebr. 2 is dat eerst volkomen te zien in de vernedering van den Zoon des mensen. En eerst, wie uit Christus zijn leven rechtvaardigen zag, eerst die mens kan opstaan en tot zijn broeder gaan en zeggen: Alles is onze, doch wij zijn van Christus, en Christus is Gods. Bekering is ja zeggen, tot God; en het ja-woord krijgen, ook van de natuur. |
|