Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHet einde der Sofismen.Ga naar voetnoot1)Daar zal......zijn......knersing der tanden. De sofist is een typische verschijning in de bedorven wereld. Hij staat op de wegen des doods, en praat - over zichzelf en over den God der waarheid heen. Wat is het tekenende in den sofist? Hier op aarde vindt de mens zijn sofismen uit, om het eenvoudige ingewikkeld te maken, en alzo zich van het pijnlijk-openbaar-makende licht der klaarblijkelijke openbaring Gods te bevrijden. Dit wordt een techniek bij den beroeps-sofist, een bekende figuur uit de geschiedenis van 't heidendom. Maar hierom is de sofist voor ons een baken in zee, omdat er in de praktijk velen zijn, die zonder dat | |
[pagina 392]
| |
beroep te kennen, zijn methode volgen om zich te beveiligen tegen God. Dan komt er de praktische sofist. Bij voorbeeld: hier op aarde ontdoet het Jodendom zich van Jezus' wonderen, zijn majesteit, en zegt: wij steken ons zwaard in een lasteraar van God, een al te brutalen timmermanszoon. Eéns echter wordt dat sofisme zómaar uit elkaar gehaald: ‘zullen zij zien, in wien zij gestoken hebben’. Hier op aarde spreekt een luie knecht het sofisme van Matth. 25:24. Ginds erkent hij de waarheid van vs. 26, 27. Hier op aarde vraagt iemand - en hij heeft natuurlijk dadelijk ‘succes’ - aan een oud, afgesloofd, mager paardje: zeg, hebben jouw voorouders in het paradijs soms ook verboden haver gegeten? Een listige vraag, die over het eenvoudige verschil tussen den verantwoordelijken mens en het niet verantwoordelijke dier heenloopt: want die verantwoordelijkheidsgedachte is juist zo lastig. Maar als de Christus komt, als Rechter der gedachten, dan zal men onmiddellijk anders moeten zien: daar zal het sofisme onmogelijk zijn. Want - om bij hetzelfde voorbeeld maar te blijven - dan zal ieder dadelijk toegeven: zelfs die verboden appel, en die verboden boom, waren van God......en ik, mens, wist dat. Waarom knerst men hier de tanden? Niet door de ingewikkeldheid, doch door den eenvoud der probleemstelling. Men ziet zijn plaats weer, doch weet nu, dat men die verlaten heeft. Ja, dat zien, hoe eenvoudig de dingen zijn - dat is het verschrikkelijke......geen problemen meer parmantig op Gods tafel durven leggen. Zwijgen moeten voor God;......heeft niet iemand eens beweerd, dat de regel: ‘wie zwijgt, stemt toe’ het principe der eeuwige waarheid is? Zwijgen voor God - want eeuwig toestemmen -; hier is het ‘sidderen’ der duivelen, (Jacobus 2:19), die ook alles zo simpel, en klaar, zien, doch alleen niet liefhebben wat ze zien, een analogie. Het is het zwijgen óók van Christus exlex voor zijn rechters......
De rots, waarop de sofisten in de wereld zullen stranden, is dan ook Christus in zijn wederkomst. Het spelen-kunnen met sofismen is dan voor eeuwig wéggedaan. Want sofismen, als welke wij zoëven het woord hoorden nemen, verliezen onmiddellijk haar speelruimte, voor wie bedenkt, dat in de hel Gód als God der waarheid niet kan vergeten worden, dat Gód niet van zijn plaats kan worden gezet, noch gedacht, dat God er niet kan zijn de Onbekende. Men zal uit de hel, zegt Christus, zien, | |
[pagina 393]
| |
o.m. al de profeten, en deze zittende om den troon van God. Al de profeten, ze worden gezien, ook door den vroegeren sofist (Luc. 13:28). Niet anonym is God daarginds, maar panonym; dat is te zeggen: zijn naam wordt niet verzwegen, maar álles spelt dien naam. Dezelfde zinnen kan men schrijven met betrekking tot den hemel; dit echter is 't grote verschil daarbij, dat hier ‘die naam zo héérlijk rolt’, en in de plaats der duisternis tot pure verschrikking. God laat zich ginds weer zien, aan den mens, God in zijn eenheid, de mens in zijn eenheid. En de ogen kúnnen niet toe, en de oren kúnnen niet dicht. En daarom spreekt God overal, ook in de hel, om het in modernen trant te zeggen: Ik, Ik, Ik. En de gebonden mens zegt altijd weer, en móet dat zeggen, en houdt niet op van zeggen: Hij, Hij, Hij. Hij zal geen hoofdletter dezen keer, den volgenden keer, ooit overslaan. Hij, Hij, Hij. Alleen maar: dat zachte ‘Du’ (het vertrouwelijke ‘Gij’, van het kind tot zijn vader) dát ontbreekt. Tussen ‘Hij’ en dit ‘Gij’ des geloofs, der gemeenschap, ligt de eeuwigheid: een absolute scheiding. Dat is de kern van waarheid, die wij - afgedacht van de toelichting! - erkennen in iemands woord dat God het ware ‘Du’ (Gij-van gemeenschap, Gij in dezelfde ‘dimensie’) is van ieder ‘ik’; en dat, waar dit ontbreekt, slechts één ding rest: vertwijfeling. De ‘aanspraakplaats’ is weg: vertwijfeling! Maar ook de zelfgetimmerde uitspraakplaats, de katheder der sofisten, waarop zij de hoofdletters tot kleine letters maakten, is daar weg: vertwijfeling. Vertwijfelden nu spelen niet met sofismen. En troosten zich ook niet in hun ‘wereld’ over hun ‘wereld’ mét hun ‘wereld’ zo als de troostwijs der sofisten is. Daarom is het zo noodzakelijk, zo anti-wereld-gelijkvormig, te beproeven, welke de wil van God is. Doet dat, om uws levens wil! Wees bang voor den sofist. Zijn aanvang is een spel: dat spel moet mede dienen, om den ernst, die hier doet tandenknersen, te verslaan; dus speelt hij, lacht, maar speelt reeds ongemerkt toneel. Straks méént hij, dat het werkelijkheid is, en dat hij waarheid spreekt. Maar 't eind is, dat die waan gebroken wordt, dan knarst hij tóch de tanden. Het is ontzaglijk, Christus als Profeet verhoogd te weten, en - te wachten in parousie. |
|