Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Satan en Geschiedenis.Ga naar voetnoot1)De duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn, wetende, dat hij een kleinen tijd heeft. Het is voor ons geloof een (soms vergeten) feit, dat de satan als geschapen geest, zich niet kan losmaken van de geschiedenis. Hoe de duivel denkt, en of er in zijn denken en besluiten een ‘voor’ en ‘na’, een ‘eerder’ en een ‘later’ is, daarover willen wij geen woord spreken, want - wij weten dat niet. Ons eigen menselijk kennen en willen, in zijn akten. in zijn ‘voor’ en ‘na’, is reeds een raadsel voor ons. Hoe zouden wij dan een structuur kunnen geven van het denken en besluiten der engelen, goede of kwade? Vooral, nu wij weten, dat de geschapen geesten, engelen en duivelen, niet in hun denk- en voorstellingsakten gebonden zijn aan een stoffelijk lichaam, zoals wij mensen? En nu wij daarbij weten, dat de geschapen engel niet, gelijk wij, gebonden is in den tijd, niet ‘tijdelijk’ denkt en besluit? Gelijk wij b.v. ons geen voorstelling kunnen vormen van een denk-proces van den mens, nadat hij uit dit tijdelijk leven is gescheiden, ja, gelijk elke onderstelling van zulk een ‘proces’ zelf reeds aanvechtbaar is, zo moeten wij nog veel meer ons ervoor wachten, een ‘structuur’ van de besluit- en ken- en waarnemingsakten bij de engelen (en duivelen) te ondernemen. Tóch spreekt de bijbel duidelijk uit - ook in den boven aangehaalden tekst - dat het denken en besluiten van den duivel niet losstaat van den tijd, van de geschiedenis. Ja, dat niet alleen; er is, naar de Schrift hier zegt, ook een ‘rijzen en dalen’ in de satanische activiteit; en deze hangt dan weer samen met het ‘rijzen en dalen’ van de geschiedenis. Men voelt dadelijk, dat de Schrift hier geen redenering geeft over satans geestesdiepten, doch haar machtig woord uit Openbaring XII laat opkomen uit heel andere overwegingen. Die zijn ontleend, niet aan den aard van de satanische ‘persoonlijkheid’, doch aan den ‘aard’ van Gods souvereine stellen van: de geschiedenis. Gods werk doorloopt een geschiedenis, Gods werk komt in den vorm van een pro-ces tot zijn aanvankelijke en volle ontplooiing. Satans ‘neen’ kan daarom zich eerst dán stellen tegenover Gods ‘ja’, als Gods werk in de geschiedenis getreden is, en zich daarin tot een zeker punt van ontwikkeling heeft laten brengen. Hier wordt het reeds aanschouwelijk, en concreet, en doorzichtig, | |
[pagina 388]
| |
dat ook de hel als centrum, en gevangenis, van kwade machten, een historie doorloopt. Een historie, die parallel loopt met die van den hemel. En die tevens in het nauwste verband treedt met de ontwikkeling van het historisch leven hier op aarde. Dat die historie parallel loopt met de evolutie van den hemel, vindt wederom zijn oorzaak, niet in een kracht, die de hel uit zich ontplooien kon, maar enkel en alleen in den machtigen dwang, waarmee de God, die oer-verbanden legt, de objectieve heilshistorie tot haar einde brengt, successief. Vandaar dan ook, dat naar de Schrift dezelfde heilsfeiten, die in den hemel worden waargenomen (als kracht-ontlading in de geestelijke wereld) en die de ontwikkeling van dezen hemel verder stuwen, dit evenzeer, naar gelijk tempo en intensiteit doen in de hél. Zo is er spanning in de hel, ten dage van den zondvloed, bij Israëls tochten, bij den ingang der Woord-openbaring in de wereld (Mozes), bij de uitscheiding van de (verkiezings)‘rest’ van Israël, de nieuwe messiaanse gemeente (geestenstrijd voor Perzië's troon, Daniël). Er is spanning, schudding, beweging, kramp, in de helse congregatie bij de komst van Christus in het vlees (Openb. 12), bij zijn kruisdood, gedurende zijn publieke werken (bezetenheid), bij de hemelvaart (1 Petrus 3, en weder Openb. 12). De heilshistorie dwingt de helse congregatie dag aan dag. De duivelen ‘sidderen’, hebben ‘groten toorn, wétende(!), dat de tijd kleiner wordt’. Zij hebben er weet van, dat de thermometer stijgt, dat de grote ‘dag des Heeren’ tot zijn laatste uur geregeld voortschrijdt. Dit goed te weten, geeft een sterken troost. Want als de Antichrist straks komt, en nu reeds bezig is te komen, dan is dat voor het geloof een bewijs, dat satan groten toorn heeft, en dat hij weet, dat klein zijn tijd is. En dat zo niet alleen uit den hemel, maar ook uit de hel die energieën tot de aarde komen, welke in haar werking ons, mits wij geloven, steeds bewijzen, dat de geschiedenis christologisch is, dat de historie van den Christus maakt de historie, ook van Antichrist, en hel, en duivel. Wij vierden Pasen, komen toe aan hemelvaart. Bewijzen daarvan zijn er overal, vooral in het kamp der grote oppositie. |
|