Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe koningsnaam - de juiste titel.Ga naar voetnoot1)De overpriesters......zeiden tot Pilatus: schrijf niet: De koning der Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de koning der Joden. Pilatus antwoordde: wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven. Pilatus en de Schriftgeleerden, ze hebben getwist over het opschrift, den ‘titel’, gelijk het heet, die boven het kruis van Jezus nu eigenlijk zou moeten prijken. Pilatus heeft als korte saamvatting van de beschuldiging laten hechten aan het kruis: De koning der Joden. Hij wil zijn sarcasme het woord geven. Een gekruiste koning tussen twee boeven, dat is een klinkende hoon voor het Jodendom. Maar nu komen de Schriftgeleerden los. Zij doorzien de bedoeling wel. En zij gaan Pilatus vragen, de officiële acte toch wat nauwkeuriger te stellen. De mensen zullen zich ergeren, ook de feestgangers, als er zo ruw gespot wordt met hun dierbaar geloof, dat toch altijd naar een Messias uitziet. Bovendien: het komt er toch in officiële dingen precies op aan. Pilatus echter weigert. Wat hij geschreven heeft, dat heeft hij geschreven; het is rechtsgeldig en onveranderlijk. Ze kunnen wel weer vertrekken. Dat alles betekent veel meer dan wat parmantigheid van Pilatus, en wat kleinzieligheid van Schriftgeleerden. God zelf heeft, door Pilatus, geschreven. De feestgangers van het laatste pascha moesten zien, dat van hun vleselijke Messiasverwachting tot nu toe niets | |
[pagina 215]
| |
was terechtgekomen. Door hen zó te striemen, wil God hen nog terugleiden tot de Schriften, om die te onderzoeken; wat God geschreven heeft, dat heeft Hij geschreven. Zij hebben Jezus gekruist in naam van hun eigen Messiaanse opvattingen. Welnu, wat komt daarvan terecht? Komt hun verlossing nooit? Pilatus' sarcasme ergert de Joden met kwade bedoeling, maar God plaatst hun de ergernis van een gekruisten koning voor ogen, met zuivere bedoeling. Want als mijn innigste overtuiging doodloopt in een waan, een dwaasheid, dan zal ik voor God moeten onderzoeken, of ik Hem wel recht verstond. En zo heeft God nog Israëls paasgangers willen trekken door Pilatus' sarcasme, opdat zij morgen een benauwd feest hebben zouden en roepen tot God. Ze moeten God niet minder gunnen dan Pilatus. Pilatus zegt: ik heb geschreven en daarmee uit; gij moet maar zien, hoe ge mijn opschrift laat kloppen met de werkelijkheid. Toen bogen zij het hoofd. Laat nu God hen mogen leiden naar de Schrift. Wat Hij daar geschreven heeft, dat heeft Hij geschreven. Laat ze trachten ook de Schrift te plaatsen in deze rauwe werkelijkheid, en zij zullen zien, dat het waarlijk klopt. Voor een week riepen ze ‘Hosanna’ voor een Koning op een ezelsveulen, menende, dat Hij met geweld verlossen zou. Het bleek een vergissing: er kwam geen uiterlijk geweld. Nu willen ze hun eigen vergissing bedekken: daarom moet dat opschrift weg. Maar God laat het staan: zij moeten weten dat een Koning op een ezelin en een gekruiste koning bij elkander horen: beiden zijn arm en geweldloos. Zij verlóóchenen zichzelf: wat ze gezongen hebben, hebben ze niet gezongen. Maar wat God schreef, hééft Hij geschreven: Zijn schrift klopt met de werkelijkheid, als ge het maar aanvaardt. |
|