Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Akeldama - kerk-hof-ironie.Ga naar voetnoot1)En tezamen raad gehouden hebbende, kochten zij den akker des pottebakkers tot een begrafenis voor de vreemden. Daarom is die akker......in hun eigen taal genoemd: Akeldama, dat is, een akker des bloeds. Let op Akeldama: geen plekje is zo vol van ironie. Toen Judas het verradersloon het Sanhedrin toegeworpen had, zat men ermee verlegen. Men durfde het geld wel uit den tempelschat halen, maar niet erin terugbrengen. Het was bloedgeld. Toen men het uitgaf, mompelde men: het doel heiligt de middelen. Nu het terug komt, blijkt het: hun onzuiver doel ontheiligde zelfs de middelen. En nu de kemel werd doorgezwolgen, zift men de mug. In den tempelschat mag het geld niet; in eigen zak kan het ook niet; dan blijft er nog altijd de filantropie. Men zal er een kerkhof van bekostigen voor de vreemden. Misschien viel dit consult op den dag van Jezus' verrijzenis. Des vrijdags had men het te druk; op den sabbat was van vergadering geen sprake; en er was toch haast bij; want bloedgeld, zo'n ergernis, mag niet lang blijven liggen. En terwijl Jezus' opstanding de grenzen tussen Joden en ‘vreemden’ uitwist, om hen samen te laten leven uit zijn leven, - daar gaan de Joden een kerkhof aanleggen, om het onderscheid tussen Jood en ‘vreemde’ goed te laten uitkomen! Dit kerkhof is een protest van het vleselijk Israël tegen Christus, die de vreemden roept tot Israëls ware heilsgoederen. Maar het ligt dan ook vol doodsbeenderen en zijn gevelsteen is niet eens gepolijst, want de volksmond noemt het laatdunkend: akeldama: bloedakker. Dat is ook al ironisch. Want de Joden wilden Jezus' bloed in alle stilte laten slorpen door de aarde. Maar straks roept een Jeruzalems kerkhof Jezus' bloed dagelijks uit; en een kerkhofnaam vergeet men niet licht. Ja, die in den hemel woont, lacht. Toen de Eerstgeborene uit de doden nog op aarde toefde, sleten de Sanhedristen een Judaspenning aan een pottebakker en hadden voorts kerkhofbesognes. En de eerste teraardebestellingen op dit allerzonderlingste kerkhof heeft de Geest van Christus begeleid door stormwind en vuurtongen en Geestesgaven, waarmee Hij een nieuw Israël opwekte tot eeuwig jeugdig leven. Dit kerkhof is het instituut der Joodse koppigheid. God scheurt | |
[pagina 188]
| |
het tempelgordijn; de Joden naaien het weer aaneen. God breekt den middelmuur van de afscheiding tussen Jood en ‘vreemde’ af. Maar van de losgewrikte stenen hebben de Joden Akeldama's kerkhofmuurtje gemetseld. Hier zullen de Joden liggen, daar de vreem-den. Er zullen Joden en barbaren, leraars en proselieten blijven! ‘Zijn wij dan ook blind?’. Hier is gericht. De Joden graven hun laatste vreemdenkerkhof; zij worden straks er zelf op begraven. Want Israël is onder de volkeren verstrooid. Toen waren zij vreemdelingen onder de volkeren en kregen ook een vreemdelingenkerkhof, vaak in een afgeschoten hoekje. Ga naar het Joden-kerkhof; de mensen noemen het: kerkhof der vreemden. God noemt het Akeldama: bloedakker, want het boed van Christus komt over hen en hun kinderen. Van Jezus' bloed kan men zich nooit ontdoen; akeldama is ook: maranatha. |
|