Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe gang der doden.Ga naar voetnoot1)Zij dan leidden Jezus van Kajafas naar het rechthuis. Kajafas heeft zijn paleis en Pilatus zijn rechthuis, het z.g. praetorium. En tussen die beide ligt een diepe weg van vernedering, de | |
[pagina 183]
| |
weg des doods. Toen men Jezus daarlangs leidde, dacht men, dat Hij nu den weg des doods ging. Maar het was de weg der doden; want die ten dode waren gedoemd, dat waren die Hem bonden. Wat was er op dien weg, dat niet het doodsmerk droeg? Let op het uitgangspunt: het paleis van Kajafas. God zelf had Kajafas geplaatst aan de spits der volkeren op den hogen. berg van recht en waarheid. Want Israël was van ouds het volk der bizondere openbaring. Aan dat volk waren Gods woorden toevertrouwd. De geestelijke overheid heeft God in Israël geplant en Hijzelf heeft haar de stoelen des gerichts gesticht. Kajafas bekleedt de plaats der ere onder haar vertegenwoordigers; en zolang God het gordijn van den tempel niet heeft vaneen gereten, zólang hééft hij den naam en de ere en vooral de roeping van den drager van het geestelijk gezag; hij moet de waarheid preken, en Gods recht uitroepen over den berg van Gods heiligheid, en dan zó luid, dat zijn stem heenklinkt, òver het praetorium heen, en over Rome heen, tot aan de einden der wereld. Maar Kajafas heeft zoëven vonnis gestreken over zijn lastgever, hij heeft het recht verkracht, hij heeft de zelfverheerlijking bekrachtigd ter plaatse van het gericht en van den Godsdienst. Toen is de dood in zijn paleis geklommen. Het zijn de doden, die nu proberen, van Kajafas' paleis uit hun gewaanden dode, den Nazarener, te begraven. Slechts moeten zij het praetorium van Pilatus langs, om consent te krijgen. En dat praetorium is het eindpunt van den weg. Dat daar Pilatus alles nog eens over doen moet, dat bewijst, dat Kajafas niet alleen voor God, doch ook voor de wereld dood is. En God laat hem in dien dood, nu hij zijn Koning wil vermoorden. Het priesterschap speelt zijn eigen dodenmars. En het praetorium? Och, de dood gluurt óók achter zijn toppen en tinnen. Eerst heeft Herodes er gewoond, doch hij is de Edomiet, de zoon van Ezau. Reeds zó gezien, is het huis een burcht des doods; want het bewijst, dat Ezau Jakob geknecht heeft, dat de eerstgeboorte van Jakob niet meer zich herkennen laat. Maar het verval ging dieper. De Romeinen hebben beslag gelegd niet alleen op het huis van den priester, maar ook op het paleis van den Edomietischen koning; wat Israël overhield, is een armelijke karikatuur, een bedelaarsgeschenk. Dus staat aan den ingang van dezen weg een bedorven priesterhuis; en aan het eind een ontluisterd koningspaleis. Daartussen gaat de optocht der gans ontbloten; want ‘als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot’. En op dien dodenweg sleurt Israël zijn Koning, | |
[pagina 184]
| |
Profeet en Priester van het ene dodenhuis naar het andere, opdat het volk leve! Dit is de gang der doden Israels geweest. Want alleen de doden kunnen een dode denken te begraven en over hun dag tevreden zijn als die het leven groetten en grepen. |
|