Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVerwonderd doen staan.Ga naar voetnoot1)Breekt dezen tempel en in drie dagen zal Ik hem oprichten. Christus, die zelf verwonderd staat, wekt ook verwondering. Hij geeft een raadsel op. En raadselen kunnen vermoeien; maar als ze | |
[pagina 142]
| |
ons opheffen uit sleur, dan zijn ze krachtiger dan de beste prediking; want de toepassing ligt er in. Hebt gij de genade gezien in de raadselspreuken van Christus? Met een zogenaamde ‘masjaal’, een raadselwoord, een gelijkenis in beknopten vorm, zet Hij de tempelautoriteiten aan het werk; want die zijn de geestelijke luiaards, al bedienen zij het Huis van dien God, die altijd werkt en van dien Geest, die altijd onderzoekt, ook de diepten Gods. Christus werpt hun dit raadselwoord toe: breekt dezen tempel af, en in drie dagen bouw Ik hem weer op. Gij weet wel, dat dit ziet op zijn lichaam, dat men breken zou, maar dat na drie dagen uit het graf zou rijzen. Maar denk u eens de positie in, van hen, die dit woord voor het eerst zonder exegese aanhoorden. Waar moesten ze er mee heen? Ach, het dreef hen alle kanten uit; maar hoe ze het wendden of keerden, het bracht hen telkens maar weer aan het denken. Sprak Jezus van den stenen tempel? Zo ja, dan willen ze schelden: tempelverwoester, revolutiedrijver! Maar het klopte niet; want Hij wilde den tempel herstellen ook. En een volk, dat een tempel had, waaraan de heugenis van zó'n gróte wònderbaarlijkheid blijven zou, het zou boven alle tempelbergen den zijnen zien schitteren! Indien zij zeggen: maar wij breken den tempel niet, - welnu, Hij zal geen hand ernaar uitsteken; het was Hem maar te doen om aan vragers een teken te geven. Of - indien Hij een anderen tempel bedoelt, indien Hij zichzelf den tempel noemt van God, Gods heilige woonstede, wil Hij dan zeggen, dat geestelijke tempels onverwoestbaar zijn? Indien Hij het zó bedoelt, dan klaagt Hij hun ongeloof aan; zij toch denken, dat, als de tempel van steen verdelgd wordt, Israëls glorie weg is: maar Hij zegt, dat God in het hart wonen wil, en dat Israël, als het maar God in het hart heeft, nooit ophouden kan, Gods heilig tempelvolk te zijn......Of is soms Hij alleen Gods zoon, dragende den Geest? Zo kan men Jezus' woord op geheel uiteenlopende wijze uitleggen. Het stopt brutale monden. Dit raadsel wekt verwondering. Het ontdekt altijd een waarheid; elk antwoord opent nieuwe vergezichten, die dwingen tot de erkentenis, dat ze met dezen raadselspreker niet klaar zijn. Al keren zij dat woord om en om, teneinde hun grimmig spel van haat er mee te spelen, er komt altijd een pleitrede voor den Nazarener uit. Hij ‘speelt’ met woorden; en toch.....het is door en door waar en zwaar, wat Hij spreekt. En zo wordt dit raadsel genade. Het is een rem voor het haastige ongeloof. De raadselen van Christus zijn goedertieren; zij verdelen u tegen uzelf en maken, dat gij erkennen moet, dat | |
[pagina 143]
| |
niemand Christus tegenspreken kan, zonder over zichzelf heen te spreken. Ze bewijzen, dat het ongeloof nooit knopen ontwart, maar ze doorhakt; dat het God beledigt, maar evenzeer ook den mens. |
|