Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Woestijn en stad.Ga naar voetnoot1)......en was in de woestijnen tot den dag zijner vertoning. Johannes de Doper heeft in de woestijn zijn jeugd gehad, en Jezus in de stad. Velen zeggen: gij moet grote mannen verklaren ook uit de omgeving, waarin ze opgroeien. Maar God, die de mensen verkiest voor een bepaalde taak, en die alles in hun leven zó schikt, dat die taak kan volvoerd worden, God keert het om: gij moet de plaats waar zij leven, verklaren uit hun roeping, die van boven is. Johannes moet de woestijn in. Hij is een zondig mens. Dus, moet er veel van hem afgenomen worden; hij moet geen driftige drijver, maar een gedrevene des Geestes zijn. De woestijn is hem een toom en gebit. Maar Jezus? Hij is zonder zonde. Hij heeft óók wel opvoeding nodig, maar die opvoeding is nooit besnoeiing. Toom en gebit voegen hem niet. Dus is Christus meer dan de Doper. Johannes moet Israël straks zeggen: gij zijt een woestijn geworden. Want een woestijn is wel breed en open; maar als de Koning der ere er doortrekken wil, dan is zij zo eng als een slop: de koning op zijn wagen komt er niet door. Israël is zo'n woestijn; en God is de koning; Israël laat God niet door. En daarom moet Johannes de woestijn doorkruisen, jaar en dag: hij moet preken, wat hij gezien heeft. Maar Jezus Christus zal van de woestijn den akker maken en den lusthof, die rozen doet bloeien en specerijen voor God, dien Groten Eter. De Koning op zijn zegewagen kan haast weer er door. Het slop komt open: God kan straks weer door Israël heen tot de hele grote wijde wereld. Dus blijve Jezus onder de mensen; hij dorse zijn akker en make uit adderengebroed de stoffage van Gods zuivere paradijs. Johannes is het ‘zout der aarde’. Maar het zout moet, voordat het zijn dienst doet, afgezonderd blijven. Waarmee zal het gezouten worden, indien het smakeloos geworden is? Christus is niet het zout, dat slechts bederf weren, doch zelf geen leven geven kan. Hij is het Brood des levens. En brood moet op tafel staan. Het is zuiver in zichzelf en geeft het leven. Johannes, het zout, in de woestijn, Christus, het brood, in de stad. Hier is nu, wat we gisteren zeiden: Nazareth, de woonplaats, de omstandigheden, verklaren Christus niet, maar Christus ver- | |
[pagina 110]
| |
klaart Nazareth, en de woonplaats en de omstandigheden. Hij verklaart ook de woestijn van Johannes. En ook uw eigen leven, uw eigen verblijf, wordt alleen verklaard in en door den Christus. Neem Gods uit-verkiezing weg, en Johannes en zelfs Jezus en ook gijzelf, zijt een product van ‘omstandigheden’: woestijn of stad. Houd die verkiezing vast: en alle ‘omstandigheden’, tot de grotten van uw woestijn en de sloppen van uw stadje toe, brengen u naar de eeuwige vervulling van Gods eeuwigen raad. De verkiezing alleen geneest van de vrees, dat het leven een gril en onzin is. De ‘omstandigheden’ verklaren niet uw daad, doch worden verklaard door Gods raad, en dat is zeer vreselijk en groot. |
|