Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Zie, de mens.Ga naar voetnoot1)Zie, de mens. Het is opmerkelijk, dat onder de vier evangelisten juist Johannes ons het beroep van Pontius Pilatus op het ‘echt-menselijke’ in den mens heeft bewaard. Want terwijl de andere drie evangelisten ons Christus' verschijning in de wereld tekenen van de uiterlijk-waar-neembare zijde, om zo den mens Jezus van Nazareth daarna te doen zien als den Messias-God, die opstijgt in den hemel, daar heeft Johannes, reeds in zijn eerste hoofdstuk, aanstonds het tegenovergestelde gezichtspunt gekozen, als hij schrijft, dat in den beginne het Woord was en dat het Woord God was en dat het Woord is vlees geworden. Zo werpt hij op den mens Jezus hemels licht van boven. Hij laat niet in de eerste plaats zien, hoe de mens Jezus God is, doch hoe God verschijnt in den mens Jezus. En die Johannes moet daarom juist de evangelist worden, die ons doet zien, hoe de rechtspraak van Pontius Pilatus en hoe ook alle uitspraak over Jezus Christus de waarachtigheid van zijn wezen en zijn werk verloochent, wanneer zij niet van boven, maar van beneden tot Hem geleid wordt. ‘Zie, de mens’! Maar indien de aanschouwer hier in dezen gegeselden spotkoning niet het Woord, dat in den beginne bij God en ook God was, in hem vindt, dan is de oproep om dien mens te bezien, een vruchteloos beroep op de menselijke consciëntie. ‘Zie, de mens!’, zo fleemt, in groten eerbied voor zichzelf, Pilatus, en hij wil Jezus ten toon stellen, als den man, die zich zó vergist heeft met zijn koningsdromen, dat de pogingen om die dromen te verwezenlijken, hem wel voor goed onmogelijk zullen schijnen. Maar Pilatus weet het niet, dat, indien de Joden Jezus een plaats geven onder de zon, een plaats onder de deerniswaardigen, de Joden zelf dan naast hem moeten gaan zitten. Want eigenlijk hebben vooral die Joden zich in Jezus vergist; hebben zij Hem niet als koning gehuldigd onder Hosanna-geroep? En, indien zij nu hun eigen vergissing willen verdoezelen, dan moèt hij sterven; de schande der onderdanen, die bij den koning met hun vleselijke onderwerping, niet terecht konden, wordt eerst in het bloed van den koning zelf uitgewist. Zie, de mens! Maar de mens ziet het menselijke allereerst bij zichzelf en naar zichzelf. En naar deze zienswijze kan de Christus in zijn bespotting | |
[pagina 52]
| |
en zijn verachting door de ontroering, die Pilatus vergeefs wekken wil, niet behouden worden. Het hart der mensen is voor het menselijke, dat hier zuiver voor hen treedt, toegesloten en dreigt daartegen met scheldwoorden, hees en rauw. Zo heeft dan Pilatus geen kracht om te zijn de prediker van den mens, noch de wegbereider van den Mens Christus Jezus. Als Pilatus roept: ‘zie, de mens’, dan is het juist de mens, die den waren mens verwerpt, wijl hij zichzelf tot maatstaf kiest van het echt-menselijke. Zo kan slechts God ons toespreken: zie, de mens. En wie op Gods gezag tot dezen mens is genaderd onder de betuiging, dat het Woord in den beginne bij God was en dat dát Woord is vlees geworden, die ziet den mens, wánt: hij heeft God geschouwd en dáárom den mens. Hij ziet het menselijke verwrongen in zichzelf - want die spotkoning, dat is hijzelf. Maar hij ziet het genezen en bewaard en verzoend in deze eeuwige krachtige liefde van God, die vlees geworden is, om het menselijke te kunnen wijzen met betere vrucht dan Pilatus. |
|