Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdEigendomsrecht.Ga naar voetnoot1) (Biduur voor het gewas.)En ik nam den koopbrief. Wonderlijk is het wel, maar Jeremia heeft het tóch aangedurfd: al was hij een gevangene, toch heeft hij, door een openbaring Gods daartoe opgewekt, zo officiëel mogelijk een koopacte laten passeren, die hem werd voorgehouden door zijn neef Hanámeël. Door deze officiële, en onder vele getuigen bevestigde koop-acte kwam hij in het bezit van een stuk land te Anathoth. Het wonderlijke lag daarbij in álle omstandigheden, die zich toen hebben voorgedaan. Jeremia was gevangen; wat heeft een gevangene met den aankoop van land te doen? Hij had zelf herhaaldelijk verkondigd, dat het land en de stad zouden verwoest worden; om die profetie was hij juist als anti-patriot in de gevangenis geworpen; weerspreekt hij dan zijn eigen profetie niet, door te onderhandelen over een stuk land, | |
[pagina 50]
| |
dat hij niet eens kan gaan bezien, alsof hij van vrede droomt en niet van oorlog? Maar, al zou hij zijn eigen woorden hebben herroepen, de feiten zijn er toch ook nog: reeds ligt het vijandelijke leger voor de poort van Jeruzalem en binnen korten tijd zal de stad veroverd en het volk in ballingschap geleid zijn: stad, volk en koning gaan op laatste benen. Wat doet Jeremia dan met die koopacte? Is 't geen bespotting? Neen, dat is het niet. God zelf heeft hem gezegd, dat het zo moest en hem ook verklaard, waarom het zo zou zijn. Krachtens de wet van het eigendomsrecht, in saamhorigheid met de familiegedachte, behoorde het stuk land aan Jeremia. Dus had hij te zien op het eigendomsrecht, dat immers volstrekt wordt, zodra het Woord er over klinkt, het Woord van God? Waar de profetie het bezit toewijst en de wet, daar wordt niet meer gevraagd naar waarschijnlijkheid, daar is de vraag naar het actueel in-bezit-nemen van alle erfenis een vraag van den tweeden rang. Als God zegt: dat land is van u en als Hij die bizondere toewijzing van een erfgoed plaatst onder de algemene wet, dát Gods land moet zijn voor Gods volk, zoals de wet leerde, dan had Jeremia dat alleen te erkennen. Zien in het gebod. Blind zijn voor de toekomst. En hij heeft het Woord erkend. Eerst na de afsluiting van den koop is hem gezegd, dat door dezen wonderlijken koop God Juda wilde troosten: het zou wel in gevangenschap gaan, als nu reeds Jeremia, maar men zou eens terugkeren en in een geordende samenleving weer mogen kopen en bezitten. Zo moeten ook wij bij het biduur voor het gewas niet vragen, of de onzekere kansen van wereldhistorie en economische ontwikkeling der dingen ons bezit waarschijnlijk dan wel onwaarschijnlijk maken; want dan bidden wij niet, doch wagen een kans met God. Neen; in Christus is ons bezit ook voor de aarde vastgelegd; gelijk Israël een plaats in zijn land moest houden, om Gods raad te vervullen, zo ook wij. Daarom is er het Woord, dat ons, in Christus, het eigendomsrecht waarborgt. En waarachtig geloof aanvaardt dat eigendomsrecht zonder twijfel, en heeft het biduur voor het gewas niet met vrees, doch met geloof gehouden. Het was dezelfde ongerijmdheid, maar ook hetzelfde geloof, dat blonk in de koophandeling van den gevangene in een belegerde stad, waartegen de vlammen dreigden van het gericht. |
|