abstraheren van het vaderschap, en deze despotie dus ‘op zichzelf’ beziet - als ware zo iets mógelijk! - des te schrikkelijker is zijn dwaling. Want hij denkt God te beoordelen, en ach: het is maar een ‘gedachtending’. Straks wordt zijn levenshouding al valser, en al armoediger blijkt hij in zijn...inconsequenties.
Zie het maar weer aan den knecht. Hij gaat het geld, den schat, die hem is toevertrouwd, niet verdoen, en evenmin verkwisten of verduisteren. Slechts doet hij er niets mee, hij brengt de som niet in het verkeer. Hij bergt het netjes op, het ligt daar renteloos. Straks kan de eigenaar het nemen, en de historie gaat hém verder niet meer aan.
Ter verantwoording geroepen, verschuilt hij zich achter het motief van vrees. Hij wist, dat de patroon despotisch optrad, als iemand een fout begaan had. Welnu, hij had den schat verborgen, dan kon de heer hem niet verwijten, dat hij het geld verloren had.
Maar dit excuus wordt door zijn heer straks afgewezen. Hij stelt een aanklacht: traagheid was het, luiheid! En hoor, nu houdt de heer den knecht eens aan diens eigen woord. Wist de employé, dat zijn patroon despoot was? Dat hij een ander voor zich zaaien liet, om dan zélf aan het end te maaien? Dat hij het met tranen zaaien aan de knechten overliet, om juichend zelf te maaien? Maar als dat waar is, dan had de man niet vrezen moeten voor het verliezen van de som, doch veel meer voor het niets er mede doen! Als de patroon alleen maar maaien wil, dan zal een elk, die hem ontziet met angst en beven, slechts voor één ding zorgen: dat hij vooral wat af te leveren heeft! Dát is tenminste vrees-in-stijl!
Indien de man het heus geméénd heeft, dat de heer despoot was, en niets anders, waarom heeft hij dan niet gezweet, gezwoegd, waarom dan niet zich moeizaam voortgesleept tot aan de grens van het veld, waarop men wenend zaait en egt en ploegt en