Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |||||||
Het gebed van den Christen.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 45. We mogen vanavond spreken over het gebed. In elken tijd, waarin de kerk is, bidt ze; meer dan dat: ze vraagt naar een beschrijving, een omschrijving van het gebed. In een tijd, dat de kerk zwak is, is ook het gebed zwak. Uit zulk een periode stamt de uitdrukking: Het gebed is een ademtocht der ziel. Ik geloof niet mis te zien, wanneer ik aanneem, dat velen van u dat vaak zo gehoord hebben en misschien zie ik ook niet helemaal mis als ik denk, dat sommigen dat eigenlijk wel een heel mooie uitdrukking vinden. Toch geloot ik, dat, als men het zó zegt, de papieren van het gebed in waarde gaan dalen. Want wat is goedkoper dan een ademtocht en wat is duurder dan het gebed? Wat is gemakkelijker dan een ademtocht en wat is moeilijker dan het gebed? Wat is algemener dan een ademtocht? Maar een ademtocht moge algemeen zijn, het gebed is iets zeer speciaals, dat God Zijn beminden niet in den slaap geeft, want als zij bidden, waken zij. Het gebed is het voornaamste stuk der dankbaarheid. Daarom kan men bidden wel noemen een ademtocht der ziel, maar pas in den hemel, als alles vanzelf gaat; doch hier in de strijdende kerk is elk bidden een triumf, of een zware strijd en een bewuste daad, beuren van het hoogste offer in de handen tot God. Niet dat wij bidden altijd willen zien als in boeien gaan; niet dat wij het willen voorstellen als een daad van inspanning, die geen lucht vinden kan. Maar om te komen tot het ogenblik, waarin ge lucht krijgt, is inspanning nodig, en gelijk er voor de volwassenen geen moeilijker ding is dan kind te worden, zo is er ook voor iemand, die in benauwdheid zit, | |||||||
[pagina 374]
| |||||||
geen moeilijker ding dan om te komen tot ontspanning en lucht te krijgen. Wie het zo begint te zien, zal zich wachten voor de naïeve uitdrukking, dat het gebed is een ademtocht der ziel, maar meer aan een offerande denken. Want terwijl wij spreken in een poëtisch gebaar van het gebed als een ademtocht, zegt de Bijbel: bidden betekent offerande brengen. En het offerbeeld gaat zo door, dat Openbaring 8 zegt: dat de gebeden komen voor den troon van God. Gelijk offeren inspanning kost en er nooit komt in den slaap, maar alleen door bewuste overgave, zo moeten wij ook leren bidden; niet gelijk wij ademhalen, maar als Christenmensen moeten wij, door Woord en Geest gedreven, offeranden komen voordragen, opdat God verheerlijkt worde in ons gebed. Het gebed is geen ademtocht der ziel, maar een kruisigen, doden en begraven van het vlees van mijn ziel. Laten wij zo spreken over Het gebed van den christenen daarvan zien:
Ps. 130:1, 3, 4. | |||||||
I.Waarom is bidden eigenlijk nodig? Die vraag stellen heeft zelf reeds grote waarde, want juist voor ons, die gewoon zijn bidden te maken tot een heel gewone levensuiting, is het goed te vragen: waarom is bidden eigenlijk nodig? Waarom legt God tussen Zijn verhoring enerzijds en ons gebed anderzijds de verbinding, de daad van bidden zelf? Waarom ligt tussen de gave Gods en mijn hand, die ze aannemen moet, een verbindingsweg van onzichtbare gebeden? Waarom is bidden noodzakelijk, wat voor zin heeft het? De vraag zelf heeft diepen zin en grijpt terug naar Zondag 32. Bidden is het voornaamste stuk der dankbaarheid. Nu is het de vraag, waarom dat voornaamste stuk zelf nodig is. Maar ge voelt wel, dat is in den diepsten grond terug gaan naar Zondag 32, naar de vraag, waarom de dankbaarheid nodig is. Feitelijk wordt het pas volkomen duidelijk, wanneer ge ernstig denkt over wat er gezegd is over de noodzakelijkheid van een dankbaar leven. Maar | |||||||
[pagina 375]
| |||||||
als wij den kring wat enger trekken en dus uit het brede werk der dankbaarheid het gebed als voornaamste stuk naar voren halen, willen we ons bepalen tot wat hier staat en dus vragen naar de speciale noodzakelijkheid van het speciale gebed, als hoogste verrichting van dankbaarheid. De vraag naar het waarom is voor u die gelooft allereerst een geloofskwestie. Weet ge, waarom ik waarschuw tegen de uitdrukking dat het gebed is een ademtocht der ziel? Wel, hierom, wijl de uitdrukking goed bedoeld kan zijn en ook in den hemel, waar alles vanzelf gaat, op haar plaats is, maar zij kan ook verkeerd zijn. Men kan zeggen: bidden is eenvoudig een natuurlijke levensuiting. Wie een hond op de tenen trapt, hoort het beest janken; dat is een natuurlijke levensuiting. De vogels zingen enz., en zo, gelijk al het geschapene een natuurlijke uitlaat voor zijn gevoels- en levensstroom hebben moet, zo moet óók de religieuze ziel een uitlaat hebben. En wie het zo zegt, noemt bij voorkeur het gebed een ademtocht der ziel. Bedoeld wordt: er is in den mens een innerlijke aanleg die zich uiten moet, en dus is bidden niet anders dan een verlengstuk van hemzelf. Maar nu voelt ge wel, dat dat bidden niet is offerande, want offeren is niet een verlengstuk van uzelf in de wereld brengen, maar een stuk van uzelf afhalen, het is een greep uit uw bezit. En wie het gebed een ademtocht der ziel noemt, een natuurlijke uitlaat voor het gevoelsleven, laat ook de vraag los, die in de eerste plaats om een oplossing roept, of God het gebed nodig acht. Hier staat, dat God het gebed noodzakelijk maakt, dat Hij bepaald heeft, de gave niet te willen geven, of ik moet er om bidden. Hij heeft zelf het voorwerpelijk verband gelegd tussen het voorgenomen geschenk en mijn, eveneens door Hem van eeuwigheid voorgenomen, gebed. Wanneer ik zeggen zou: bidden is een natuurlijke uitlaat voor mijn godsdienstige ziel, dan is alles bidden. Dan bidt de organist als hij speelt, iemand die bloemen schikt bidt ook, de vogels bidden, de honden bidden. Sommigen gaan zo ver, dat ze zeggen: gelijk de mens tot God bidt, voelt de hond iets in z'n baas en daarom likt hij z'n benen. Tegenover zulk een uitspraak nu, die natuurgevoel religie noemt, die elke uiting, ook van het vlees, gebed durft noemen, staat hier een andere taal. Reeds in de vraag: waarom moet ik bidden, klinkt een andere taal. De hond vraagt niet, waarom hij janken moet, maar het bidden zit er bij mij niet in. Ik moet gekruisigd en begraven en gedood worden, zal ik een keer recht bidden. En in plaats van een natuurlijke uiting van een na- | |||||||
[pagina 376]
| |||||||
tuurlijken godsdienstigen aanleg, belijden wij en hebben dat beleden, dat mijn natuur helemaal niet godsdienstig is; we zijn haters Gods. Ook datgene wat de mensen noemen mijn godsdienstige aanleg, is zonde, wanneer het niet uit het geloof is. Als ik zeg: wat zijn de sterren mooi, maar ik zeg het niet uit het geloof, dan is ook dat zonde en geen gebed. Dat blijkt ook hieruit, dat de mens, die niet uit het geloof de wereld ziet, de sterren gaat aanbidden en dus het omgekeerde van bidden gaat doen. Om nu te weten aan welken kant ik zelf sta, als de hele wereld vraagt: wat is bidden? wordt hier de vraag gesteld, waarom bidden noodzakelijk is en hoe recht gebeden moet worden. Want een feit is, dat er een scheidslijn bestaat tussen waar en vals gebed, gelijk er ook een scheidslijn bestaat tussen waren dienst van God en afgodendienst. Daarom moet de bidder vragen: Waarom moet ik bidden en wat is bidden eigenlijk? Dat gaat niet maar vanzelf, dat vraagt begrafenis, want alleen als de opstandingsmorgen begrepen is, wordt er gebeden. Waarom is bidden nodig? Om twee redenen; één van God, en één van mij. Waarom nodig? Om twee redenen. Om mijn weg tot God en om Gods weg tot mij. Waarom nodig? Om twee redenen. Omdat ik geen mens Gods kan zijn zonder bidden en omdat God geen God van mensen kan zijn, zonder mijn bidden. Waarom nodig? Om twee redenen, de éne voorwerpelijk en de andere onderwerpelijk. Wat het eerste betreft, hier staat duidelijk: bidden is het voornaamste stuk der dankbaarheid. Stel er is iemand in de kerk, die geeft aan de Geref. Kerk zegge ƒ 5000, -. Dat staat morgen in de krant. De gemeente is verbaasd en een arme ziel denkt: kon ik ook maar zoveel doen voor de zaak des Heeren! Een andere familie heeft een enigen zoon en de moeder is arm geworden en de vader gestorven. De jongen moet het brood verdienen en de moeder zegt: Jongen, ga jij maar naar de zending. Een ander denkt: kon ik ook maar zoiets doen. Daarom, die geen geld heeft denkt: die man van de ƒ 5000, - kan nog eens veel doen, ik kan nooit zulk een stuk van dankbaarheid geven. De man met veel kinderen of met geen enkel kind denkt: ik kan nooit zulk een offer brengen. Alles wat arm is denkt: ja, die rijkaards, die kunnen pas voorname stukken geven. Nu staat hier zo eenvoudig, dat de armste, die bidden kan, het voornaamste stuk geeft en dat de ongetrouwde of de onvruchtbare, die bidden kan, het voornaamste stuk geeft in het bidden. Dat zijn krasse dingen. Ieder uwer vanavond heeft niet | |||||||
[pagina 377]
| |||||||
te vragen: Heere God, kan ik wat offeren? Heere, verontschuldig het kleine beetje, want ik heb zo weinig. Neen, zegt God, bidden kunt ge allen. Het kost niets, maar eigenlijk alles. Het voornaamste stuk kunt ge allen leveren, als ge maar bidt. Daarom is bidden meer dan geld en vlees en bloed. In de eerste plaats, omdat de beste dank aan den gever is, dat ge van het gegevene gebruik maakt. Wie een geschenk krijgt, en het laat liggen, is een ondankbare; wie het gebruiken gaat, is dankbaar. Welnu, als ik in mijn gebed mij keer tot God, maak ik gebruik van Zijn Vaderschap en ik vertrouw Hem toe, wat ik geen mens toevertrouwen durf. Ik kom zoals ik ben en ik maak zo gebruik van den toegang, die open staat: ik maak zo gebruik van de gave. Er is nog een andere reden, die bidden als de hoogste uiting van dankbaarheid laat zien. Het is deze, dat wij nooit zó diep vernederd worden als juist in het bidden. Want daar staan wij nu: grote heren en dames en wij hebben niets meer, want wat wij hebben is geschenk en wij kunnen niets meer, want wat wij kunnen is een gave, in het gebed voor God bekend geworden. Wij kunnen niets, want alles moet gave blijven en in het bidden is de kunner elk ogenblik als niet-kunner bekend gemaakt voor God. In het voortgaande gebed worden wij voortdurend als lege vaten bij God gehouden, opdat Hij ze vullen moge door Zijn welbehagen. Daarom gaat ieder die bidt het voornaamste geven. Nu dit allemaal waar is, wordt ook de gehele kerk gelijkgeschakeld in hemelsen zin bij God, want in dezen zin zijn wij allen gelijkgeschakeld. Ook de grootste maakt zich in het bidden bekend als kleinste en elke kroon op ons hoofd wordt in het bidden neergelegd, omdat alleen God en Zijn gezalfde een kroon mogen dragen. Inderdaad, dat is dankbaarheid. Ik verlies wat, als ik een offer breng, maar als ik bid in waarachtigheid word ik vernederd. Ik ga staan bij de voetbank van Zijn voeten en ik vind daar de zwakkelingen, de dwergen en dreumesen en bij die dwergen ga ik staan; en ook ik kom zo en dat is inderdaad van de dankbaarheid het voornaamste stuk bewijzen en de hoogste acte doen. Ik zeg tot God: Vader, ik, leeg vat, vraag om vulling, en in dien naam God voorgehouden en met dien naam God aangesproken, vinden wij God op het hoogst verheerlijkt. Want niets is meer tot eer van God, dan het zeggen van den Vadernaam. Niet alleen maar om mijn verhouding, maar ook om Gods weg tot mij is bidden nodig. Want er staat, dat Hij Zijn gaven, ook | |||||||
[pagina 378]
| |||||||
den Heiligen Geest, alleen aan diegenen schenken wil, die zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken. Natuurlijk kan dat niet betekenen, dat ik door mijn gebed iets lospeuter aan het graniet van Gods hardheid. Wanneer het dat betekende, was het niets met ons. Want laat de Roomse zeggen, dat hij door het gebed iets verdient, laat de heidenen zeggen, dat zij door het gebed een oorzaak aan het werken brengen, die anders niet werken zou en die iets loshaalt uit Gods vingers, dat er anders in bleef, laat dat de heidenen zeggen en het bijgeloof; maar het geloof, dat dezen catechismus kent, spreekt anders. Het heeft reeds tevoren gezegd, dat wij nooit iets kunnen lospeuteren. Alleen door Zijn welbehagen doet Hij Zijn hand open. Het geloof heeft reeds gezegd, dat wij nooit iets lospeuteren kunnen door een eigen daad onzerzijds, ook niet door het gebed, want de rots van Gods trouw en van Zijn genade-volheid laat niet los, tenzij Hij het naar mij toeschuift. Wie het woord souvereine genade kent, weet, dat de bidder nooit iets maakt dat door het bidden komt. Bidden wordt nooit verdienste. Van mijn kant gezien is het zo, dat mijn ganse belijdenis inéénstorten zou, als ik moest geloven dat God, als ik bidden ga, verandering zou brengen in Zijn plannen. Maar nu keren we het om. Vroeger reeds hebt ge gehoord, dat wij nooit gerechtvaardigd worden om het geloof, maar ook nooit zonder geloot. Zo kan ik zeggen: Nooit krijg ik een genade-geschenk om mijn gebed, maar het is ook waar dat het ganse fijne lijnwaad, dat ik boven dragen zal, niet mogelijk is zonder mijn gebed. Het gaat nooit om het bidden, maar ook nooit zonder bidden. Daarom kan er staan, dat God Zijn genade niet geven wil, tenzij er een hartelijk bidden en smeken is. Niet dat daarin de noodzakelijkheid van mijn bidden als verandering van Gods plannen zou gelegen zijn. Want hoe komt het, dat God Zijn geschenk en mijn gebed aan elkaar verbonden heeft? Dat ligt in Zijn besluit. Hij heeft in Zijn Raadsbesluit verband gelegd tussen bidden en geven. Op den langen bewegelijken weg, die de altijd verse weg is van het verkeer met God, is een dagelijkse ontmoeting: 's Zondags in de kerk, de aanspraakplaats van Zijn heiligheid, maar ook in de gebedskamer, de uitspraak-plaats van Zijn heiligheid. Gelijk er steeds een komen is van mij tot God, is er ook een komen van mijn bidden tot Hem en een gaan van Hem tot mij. Zo is er ontmoeten, als Hij zegt tot de engelen: want ziet, hij bidt. En in dat ogenblik komt het ene geschenk het andere los maken, en het ene geschenk tuimelt over | |||||||
[pagina 379]
| |||||||
het andere heen. Want inplaats van te zeggen: mijn bidden haalt iets los, zie ik het zo: mijn bidden is het hoogste geschenk; het is zelf een gave Gods. Niet uit u, niet uit de werken, niet uit mij, niet uit de werken, opdat niemand roeme. En als mijn bidden, dat offeren, tenslotte is een offer dat God Zelf bereid heeft, dan verstomt elke dwaasheid van het heidendom, dat zeggen zou: mijn bidden verandert God. Gelijk de uitverkiezing den mens nooit los maakt van de verantwoordelijkheid, maar een scherpe prikkel is, zo ook hier. De waarachtige leer des gebeds is één lofzegging op de uitverkiezing Gods en daarom een prikkel van de kerk. Nu is het zó: mijn bidden haalt niets uit, maar aan den anderen kant: mijn bidden haalt alles uit. Gelijk het eerste kind den weg baant voor het tweede, zo stelt God een tweede geschenk naast het eerste. Het eerste is mijn gebed. Als Hij plan heeft mij te brengen daar en daar, dan begint Hij mij van binnen daarheen te richten; dan bid ik er om. Gelijk, wanneer ik ga reizen van Schiedam naar Rotterdam, ik mijn aangezicht er heen moet richten, zo begint God mijn aangezicht te richten daar, waarheen Hij wil. Daarom leert Hij mij bidden. En bidden is inderdaad onmisbaar voor het krijgen van Zijn genade-geschenken. Zeg daarom nooit meer, dat bidden een ding is dat vanzelf gaat. Het gaat niet vanzelf. Maar zeg ook nooit, dat bidden een zaak is van den aristocraat, van de sterke geesten en van mensen die het mooi zeggen kunnen, van flinke ouderlingen en van beste dominee's. Bidden is een zaak van de kleinen. Geen mens wordt groot in het koninkrijk Gods of hij moet in bidden zich vernederd hebben. God wordt het meest verheerlijkt in het bidden; want die God, die ons bidden leerde, maakt ons hart gewillig voor offerande; en dan komt het grote wonder. Eerst komt Zijn woord, dat mij veroordeelt, mij niet-bidder, en dan daarna: Mijn hart zegt mij, o. Heer, van Uwentwegen:
Zoek door gebêen met ernst Mijn aangezicht.
Ps. 27:5. | |||||||
II.Nu kunt ge verstaan, wat het voornaamste kenmerk is van het gebed. Ook de vraag, wat eigenlijk gebed is, is voor ons een levensvraag. Wanneer ik zeg met sommigen: het gebed is een ademtocht der ziel, dan sta ik rondom in het raadsel, want m'n ziel heeft toch in het beste geval ook nog den ouden mens; misschien alleen den ouden mens nog. Maar in het beste geval, als de nieuwe mens er | |||||||
[pagina 380]
| |||||||
is, is er ook de oude. Als ik ademhaal, ademt ook de oude mens mee, want niets is zonder zonde. Ik moet dus onderscheid maken tussen dat wat in het bidden het werkelijke wezen is, en dat wat er tegenin gaat. Ik kan niet zeggen: nu hebben wij iets uitgesproken, nu is dat helemaal bidden. Wanneer een uitdrukking van u nu eens helemaal echt gebed was, wel dan waart ge meteen dood, want dat was dan een zuivere daad van gehoorzaamheid en die komt pas na den dood. In den hemel kunt ge zeggen: het gebed is een ademtocht der ziel, maar tot dat ogenblik is uw ademtocht van den nieuwen mens, maar ook van den ouden. Nu moet ik onderscheid maken tussen eigenlijk en niet eigenlijk bidden. Dus de vraag naar het wezen van het gebed is een levensvraag. Daarom staan er zo mooi drie eisen, waaraan ons bidden beantwoorden moet. In de eerste plaats staat er, dat wij de rechte aanspraak moeten doen en voor die aanspraak áánspraak is, een rechte kennis van God moeten hebben. In de eerste plaats staat er, dat wij alleen den enig waren God moeten aanroepen; voorts, dat wij dat van harte moeten doen. Dat wij dat doen, niet gelijk wij Hem denken, geen Gods-ideaal, maar wij moeten aanroepen den God, die zich geopenbaard heeft. Ook moeten we niet bidden om wat we graag zouden willen hebben, maar om wat Hij heeft geboden te bidden. Dit zijn een paar zinnetjes die ge allemaal kent, en elk woord hier is een stroom van geweld. Ge moet niet God aanroepen gelijk gij Hem meent te kennen, maar gelijk Hij werkelijk is, naar Zijn bekendmakingen. Bidden hangt af van de rechte kennis van God. Reeds daarom is bidden op den Woord-dienst aangewezen. De gehele mens moet bidden met verstand en hart. Daarom is Woord-dienst nodig, anders bidt ge op de manier der liberale mensen, die een uitlaat scheppen voor hun gevoel. Hier is bidden anders. Het is God aanspreken, gelijk Hij bekend geworden is. Dus is de vraag: wat is God? wat doet Hij? wat is Hem aangenaam? Al die vragen moeten beantwoord worden, zal een recht gebed mogelijk zijn. Voorts, we moeten bidden om hetgeen bevolen is. Niet bidden om wat ge graag zoudt willen hebben, maar om dat wat Hij bevolen heeft. Wie daaraan denkt, voelt, dat ons gebed dadelijk ligt onder het oordeel. We bidden graag om wat we zouden willen hebben, en als het niet komt zeggen we: het was een onverhoord gebed. Ik geloof niet aan onverhoorde gebeden. Als er één onverhoord gebed was, zou de wereld vergaan. Als de Heere zegt, dat | |||||||
[pagina 381]
| |||||||
alle gebeden verhoord worden, dan is het geloof in het bestaan van onverhoorde gebeden een oer-ketterij. Waarom lijken onze gebeden soms onverhoord? Omdat wij in ons bidden ons niet beperken tot hetgeen bevolen is. Als mijn kind dood-ziek is, mag ik niet bidden: Heer, maak het beter! Ik moet er bij zeggen: Heer, doe Uw welbehagen; Heer, als Uw weg anders is, richt mijn gelaat naar de kerk, of ook naar Christus' worsteling in Gethsemané: Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede! Wie dat beseft, dat bidden betekent: gaan staan in de arena die door het gebod is afgepaald, die voelt, dat we vóór het bidden eerst het gebod moeten kennen. Het gebod is nummer 1, het bidden nummer 2. Gebod en gebed in één ogenblik in de ziel, verenigd door geloof, hoop en liefde. Als ik Hem van harte aanroep, niet naar mijn aspiraties, maar naar Zijn inspiraties, zal nooit één gebed onverhoord blijven. Het wordt hoog tijd, dat wij deze dingen weer eens gaan bedenken. Als ge zegt: in MöttlingenGa naar voetnoot2) worden ze beter, dus is daar de rechte gebedstoon, dan kan ik ook zeggen: in LourdesGa naar voetnoot2) worden ze beter, dus is daar Moeder Maria. Maar als ge zegt tot de Roomsen: uw Lourdes bewijst niet, dat Maria gebeden verhoort, en wanneer ik zeg: de genezing kan gebeuren door een andere oorzaak dan de Roomsen daaraan toeschrijven, moet ik ook zeggen: in Möttlingen kunnen ze beter worden, maar de genezing bewijst niet, dat dat de manier is en dat God mij daar hebben wil. Het kunnen natuurlijke gaven zijn, bijvoorbeeld die van suggestie. Over alle gebedsplaatsen: Möttlingen en Lourdes, de preekstoel en de binnenkamer, moet het oordeel gaan van het Woord. Aan het Woord moet ik vragen: Heer, wat wilt Ge mij geven en wat moet ik vragen? Er zijn tijden, dat God genezing belooft, wonder-genezing en geestelijke gaven. Maar er komen ook tijden, waarin de kerk niet de beschikking hebben zal over uiterlijke wonderen. Wanneer God een begin maakt met een nieuwen tijd treden de wonderen op, maar als de profetie zwijgt kan het wonder zich terugtrekken. Als Christus en de apostelen beginnen te werken zijn er allemaal wonderen, maar als de tijden verder gaan is het anders, dan wordt het wonder ingetrokken en dan krijgt de kerk minder te zien voor het lichamelijk oog om meer te zien voor het oog des geestes. En de Bijbel zegt: straks aan het eind der dagen is het precies andersom. Het begint met wonderen bij de kerk, | |||||||
[pagina 382]
| |||||||
maar aan het eind zal de antichrist wonderen doen. Paulus zegt: de antichrist komt met wonderen, tekenen van leugen; en wat de kerk aangaat, die kan geen wonderen doen; de laatste getuigen hebben lijken, die onbegraven liggen. En als God dat zegt, dat de kerk met wonderen begint als er nog geen Schrift is, maar eindigen moet zonder wonderen om alleen door het geloof God vast te houden, moet ik niet als kerkmens van vandaag gretig de oren spannen, wanneer ik hoor van Möttlingen; dan moet ik zeggen: het kan wel zijn, dat God ook daar wonderen doet. Hij heeft ook wonderen gedaan bij de tovenaars van Egypte. En als Jezus de duivelen uitwerpt zegt Hijzelf: uw zonen doen het ook. Wonderen doen kunnen ook de tovenaars. Daarom, zegt niet: wie een wonder doet is tovenaar, maar zegt ook niet: wie het doet is een kind Gods. Ik moet als mijn kind ziek is of ik zelf, niet vragen: Heer, geef geld voor een keertje naar Möttlingen, maar ik moet vragen: Heer, geef geloof in U; en als ik dan grijp naar het hart der dingen, dan bid ik: Heer, leer me zien, dat mijn tijden in Uw hand zijn. Als ik dan vraag, wat mijn taak is, hoe ik die taak doen moet, ziek of beter, dan komt er licht over het ziekbed. Het kan wel zijn, dat ik beter word om God te verheerlijken, maar wanneer het tijd wezen zou, dat ik door mijn sterfbed God verheerlijken moet, dan is dood-gaan mijn nooddruft, omdat dat nu de manier is om Gods heerlijkheid te bewijzen. Daarom, vraag nooit naar een uiterlijk ding, dat doen ook de heidenen en tovenaars, maar vraag in alle levensdingen naar het wezen, naar de kern. Dan zal nooit de vraag zijn: Heer, maak me beter, of anders is het een onverhoord gebed. Neen, zegt God: Ik ken geen onverhoorde gebeden! Als uw kind ziek is, of als de nood het water aan de lippen brengt, bid dan niet dat de uitwendige nood weggenomen moge worden, maar bid om te mogen staan in de gunst Gods in elke omstandigheid. Zeg: Heer, als het Uw genade is, dat mijn kind beter mag worden, geef dat dan, maar als Uw weg met mij naar Jeruzalem loopt over crisis en loopt over graf, Heer, Uw wil geschiede! Ik smeek dan daarom. Zo is er nooit een onverhoord gebed. Daarom moet er zijn kennis van God en ook kennis van onzen nood en ellende. Nood, dat is de voorwerpelijke behoefte, en ellende dat is de onmacht om van mijn kant daarin te voorzien. En zo, kennende God en bovenal kennende mijn behoefte en onmacht om daarin te voorzien, rijs ik op in het vast geloof, dat, waar deze censuur over mijn gebeden komt, ik de vaste zekerheid hebben mag, | |||||||
[pagina 383]
| |||||||
dat ze altijd verhoord worden. Gelijk hier staat, dat die zekerheid niet maar achteraf komt, maar een voorwaarde voor het gebed is, zo is ook het geloof in het bestaan van onverhoorde gebeden een grote verhindering voor het gebed. Als God mijn gebed verhoort, verhoort Hij Christus' gebed. Als Hij den Zoon verhoort, verhoort Hij den Geest, Die altijd bidt in mijn gestamelde zinnen met onuitsprekelijke zuchtingen. En als God den Geest en den Zoon verhoort, verhoort Hij Zichzelf. En gelijk alle genade een verklaring vindt in Gods verbond met Zichzelf in den Vrederaad, zo ook hier; alle verhoring vindt haar grond hierin, dat God hoort naar God. | |||||||
III.Wat is dan de gebedsinhoud? Geloofs- en gebeds-inhoud is nooddruft, dat is: wat ik nodig heb. Ik kan nodig hebben nog zoveel jaren leven als God mij wil laten preken; maar als Hij het nodig acht dat ik vervangen word door een ander, dan moet ik heel gauw weggaan van de aarde. Wijl ik nooit weet wat mijn nooddruft is, en wijl niemand bepalen kan wat voor deze wereld zijn eigenlijke beroep is, daarom moet er de openbaring zijn om te leren, en zo komt onze vernedering tot haar dieptepunt. Want Christus Zelf heeft ons geleerd, wat wij bidden moeten. En nu we daaraan toekomen, sluit de kring van de prediking zich. Zoëven zei ik: bidden is niet de ademtocht der ziel; bidden is tucht, besnijdenis. Welnu, dat blijkt ook hier. Want als Christus komen moet om mij te leren en als het formulier geopenbaard moet worden, is er bekering van mijn vlees. Als Jezus komt om ons bidden te leren, moet Hij den hemel scheuren. Ge kunt zeggen: niemand komt tot de gebedsplaats, tenzij de Vader hem trekke in den Zoon. In het Grieks staat er: slepe. Daarom ben ik zeer beschaamd vanavond. Want het formulier van het ‘Onze Vader’ met zijn aanspraak, zes gebeden en lofzegging, is als formulier volmaakt. Er ontbreekt niets aan. Maar een formulier is geen gebed. Ik ben nodig om van dat formulier te maken gebed. Daarom mogen we ook nooit spreken van het allervolmaaktste gebed; volmaakt zegt alles. Een volmaakt gebed is nooit in de wereld geweest, tenzij in Christus. De formule is volmaakt, inderdaad. Om de formule te begrijpen en de woorden daarvan te maken tot gebed, moet ge er bij zijn. Daarom Christus staat daar en zegt: zo moet het. Nu wordt het moeilijk, want mijn ganse ziel moet er bij zijn, alleen dan wordt het formu- | |||||||
[pagina 384]
| |||||||
lier tot gebed; maar het kan nooit volmaakt zijn, omdat wij onvolmaakt zijn. Mogelijk zegt ge: Nu zal zeker straks, als ik dood ben, mijn gebed volmaakt zijn, want de formule is goed gebleven. Uw gebed zal na den dood wel gaaf zijn, zonder zonden, maar niet volmaakt. Volmaakt is het dan pas, als Gods geschenken allemaal weggegeven zijn en ge de volheid begeert met de ganse schare verlosten. Want gij kunt nu nog niet ten volle Gods genade-geschenken in de ogen zien. Uw dode man of vrouw ook nog niet. Want de ene bidder vandaag is op aarde en de ander daarboven bidt ook. Wij zijn niet zonder elkaar volmaakt, en daarom zegt de Bijbel ook dit machtige woord (Openb. 8), dat de gebeden aller heiligen in een schaal komen voor den Heer. Als de éne kerk samengeperst is, dan komt die kerk als één offerande voor 's Heeren aangezicht. De kerk, aldus biddend, is verheerlijkt, gans inwendig. Deze kerk zal vandaag zich wachten voor de uitdrukking, dat bidden is een ademtocht der ziel. Wie het kruis op zich neemt, als hij gaat bidden, die zal straks den gebedsweg afgelopen zijn. En wanneer hij de ogen sluit en den geest geeft, dan komt die uitspraak, dàn kan hij zeggen: Bidden is een ademtocht der ziel, der vrijgemaakte ziel. Troost mijn volk! Vandaag moet gij, als ge bidden gaat, uw ziel tuchtigen. Ginds zal de tucht geweken zijn, daar zal de wet in uw hart geschreven zijn. Bidden kunnen we dáár een ademtocht der ziel noemen. Gelijk de Sabbat ginds eeuwig is, zo ook het bidden. Hier gebeurt dat met pauzen; wat de woorden aangaat voor Christus Jezus op aarde ook; maar bidden naar den Geest zal nu reeds zijn een doorgaand werk van God in ons hart en zal ook straks, wat de woorden betreft een doorgaand werk zonder pauzen wezen in den hemel. Zo dan, wacht op het einde der dagen Gods. Wacht op de volheid van genade-geschenken. Wacht op den Heer, ja wacht, en uw ziel zal Hij sterken in de gebeden. De eenheid der kerk is er in de gebeden en de eenheid van Christus en de bruid is er in de gebeden. Wij loven U, Vader, dat Gij het kunstwerk gemaakt hebt van het gebed. Amen. |
|